De directies en de rvc’s in de staatsbedrijven worden beschermd door de hoogste leiding van de regering. Zij houden zo de toestand in deze bedrijven tot stand. De regering van Suriname heeft totaal geen grip op de staatsbedrijven in Suriname. Dat is onder deze regering zo en dat was bij de andere regeringen ook het geval.
We hebben hier vaker verwezen naar de intenties van de vp Ameerali die na zijn aantreden in de periode 2010-2015 aangaf dat de staatsbedrijven transparant moeten worden. Toen gaf hij aan dat hij ervoor zou zorgen dat deze bedrijven en organisaties hun boeken zouden opendoen voor de regering. Na enkele maanden kwam hij tot de ontdekking dat hij zijn plannen niet zou kunnen uitvoeren. omdat de staatsbedrijven aangegeven hadden daaraan niet te zullen meewerken.
De politiek houdt de bestuurders van de staatsbedrijven een hand boven het hoofd. Een bewijs daarvan is de wijziging die op voordracht van de coalitiepartijen is aangebracht in de Wet op de Jaarrekeningen. De staatsbedrijven van Suriname, met uitzondering van Staatsolie, zijn niet in staat om door de accountant goedgekeurde jaarverslagen en jaarrekeningen op te maken. Dat is een teken dat zeer waarschijnlijk enorm wordt gesjoemeld in deze bedrijven. Want, al zou het wettelijk niet verplicht zijn, elk goed bestuurd bedrijf zou uit zichzelf goedgekeurde jaarrekeningen moeten produceren. Die moeten de directies van de bedrijven laten produceren, alleen al om zichzelf te vrijwaren van allerlei beschuldigingen die kunnen komen en om rustig te kunnen slapen.
De Wet op de Jaarrekeningen is zoveel jaren terug aangenomen en toch hebben de staatsbedrijven niets eraan gedaan om tegen het einde van de overgangsperiode in staat te zijn de jaarrekeningen te kunnen opmaken. De overgangsperiode was om bedrijven die nog niet zover waren een soort ‘grace periode’ toe te kennen. In deze periode moesten de bedrijven er alles aan doen om zover te zijn dat men de jaarrekeningen kon produceren. Daarna zouden bij een nalaten om deze jaarrekeningen te produceren, consequenties volgen voor de bestuurders van de bedrijven.
Deze bestuurders, die over het algemeen afkomstig zijn uit de structuren van de politieke partijen en zelf ook politici zijn, storen zich aan God noch gebod. Men heeft gewacht tot het einde van de overgangsperiode en daarna heeft men de politieke kaart gespeeld. Het gevolg was dat de overgangsperiode is verlengd, dus de bestuurders in de staatsbedrijven mogen nog een aantal jaren stoeien met de middelen zonder verantwoording af te leggen.
En daarom vinden we de beweringen van de minister over de complexe relatie met de staatsbedrijven misleidend. Het zijn allemaal mooie woorden om te verdoezelen dat de politiek, ook zijn politieke partij, de directies een hand boven het hoofd houdt. Het is allemaal onderdeel van de patronagepolitiek. De vraag is wat er zal gaan gebeuren wanneer de volgende overgangsperiode zal zijn verstreken. Waarschijnlijk zal de hele wet worden gewijzigd of zal er zodanig water bij de wijn worden gedaan, middels een wetswijziging, dat het graaien door kan gaan.
De minister draait de samenleving een rad voor de ogen als hij aangeeft dat het om een complexe relatie gaat. Het is duidelijk dat volgens de wetten of de statuten waarmee de bedrijven zijn opgericht, dat de bestuurders worden aangesteld door de politiek. Ook de raden van toezicht of de rvc’s worden aangesteld door de politiek. Deze kunnen ook afgezet worden door de politiek, dus door de regering. Dat kan bijvoorbeeld bij wanbestuur, bij malversaties en bij een onverenigbaarheid omtrent het te voeren beleid.
De bestuurders en de toezichthouders zijn niet onaantastbaar. Het is ook niet zo dat ze niet afgezet kunnen worden door de regeringen. Ze worden niet afgezet omdat ze beschermd worden door partijvoorzitters en lobbygroepen binnen de politieke partijen. Een duidelijk voorbeeld waarover veel in de media is gesproken, is dat van de EBS. Er is recent een commissie ingesteld die de kostprijscalculatie van het bedrijf moest evalueren. Deze commissie heeft gewoon de medewerking niet gehad van de directie en de rvc. Er zijn geen cijfers aan de commissie verstrekt die nota bene door de president is benoemd. De bedoeling van deze geheimzinnigheid was om geheim en verborgen te houden wat voor goederen en diensten het bedrijf allemaal betrekt en al de deals die ze met organisaties, bedrijven en personen heeft gemaakt.
De commissie heeft haar werk gedaan, maar informatie van secundaire bronnen moeten halen. Deze stand van zaken moest ongetwijfeld bekend zijn bij de hoogste leiding van de regering, maar er is ervoor gekozen om de onwillige directie en rvc te beschermen. De minister van Financiën moet daarom durven om de waarheid te zeggen. En dat is dat de staatsbedrijven gegijzeld zijn door de coalitiepartijen en dat er niet opgetreden kan worden omdat in de structuren friends and family en vrouwen en buitenvrouwen en –mannen zitten.
Corruptie is een realiteit in Suriname, ons land heeft te maken met een ‘serieus corruptieprobleem’. Het probleem zit hem voor een deel bij de staatsbedrijven. De politiek en dus de Financiën-minister zijn de beschermers van het systeem. Niet is dus complex.