Woorden van Hof-president Anand Charan maandag 18 maart bij de behandeling van het Hoger Beroep in de strafzaak tegen oud-minister van Financiën Gillmore Hoefdraad. De opmerking van de Hof-president volgde op de mededeling van de deurwaarder dat de verdachte Hoefdraad zich niet had aangemeld.
Advocaat Murwin Dubois voerde in zijn slot repliek preliminaire weren aan, dat gelet op gelijkluidende feiten en omstandigheden hij persisteert bij haar opgeworpen preliminaire verweren, namelijk dat de Nationale Assembleein strijd gehandeld heeft met artikel 8 lid 4 van het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 8 van de Wet In Staat van Beschuldigingstelling van Politieke Ambtsdragers en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, hetgeen een onrechtmatige daad is.
Voorts dat de procureur-generaal, dientengevolge en mede gelet op het feit dat het eerste besluit van de Assembleenog recht overeind staat, geen vervolgingsbevoegdheden had en heeft verkregen en deze tot op heden niet bezit ten aanzien van Hoefdraad.
Dubois persisteerde ook bij de vordering dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard om tot verdere vervolging over te gaan, vanwege het ontbreken van een door het recht ondersteunde vervolgingsbevoegdheid ten aanzien van Hoefdraad, als gevolg van één of meerdere bij deze vastgestelde vormverzuimen, dan wel het schenden van de wettelijke bepalingen terzake.
In de zaak Hoefdraad dient dan ook onderstreept te worden dat de procedure 23 april 2020 is geëindigd met een besluit van het parlement, dat algemeen bekend was en dat besluit inhield, dat de vordering tot het in staat van beschuldiging stellen was afgewezen met als gevolg dat aan de procureur-generaal geen vervolgingsrecht toekwam.
Dubois voerde aan dat de gepleegde handelingen door het parlement in de zaak Hoefdraad identiek zijn aan een andere zaak waarover het Inter-Amerikaans Hof heeft beslist, dat er sprake is van het schenden van de waarborgen van het hoor beginsel en het ne-bis-in-idembeginsel, hetgeen inhoudt dat iemand niet voor de tweede maal voor hetzelfde feit kan worden vervolgd.
De op 20 juli 2020 ingediende vordering bij de Assemblee, behelzende dezelfde feiten en of gronden, was dan ook een herhaling van de vordering van 23 april 2020 en kan deze op 20 juli 2020 herhaalde vordering niet anders worden bestempeld, dan als een schending van de garantie van het ne-bis-in-idembeginsel.
Het Hof zal over deze verweren op 20 mei 2024 uitspraak doen.