Mens met beperking geen tweederangsburger

De regering heeft een commissie geïnstalleerd om de rechtspositie van de mensen met een beperking te regelen. Deze commissie zal met voorstellen komen met ad hoc maatregelen die geen wettelijke basis zullen hebben. Het zou beter zijn geweest als de commissie de rechten van de mens met een beperking een stevigere basis geeft waardoor er een programma bij SoZaVo wordt ondergebracht waaruit alles wordt gecoördineerd, Met alles bedoelen we een uitkering voor degenen die totaal arbeidsongeschikt zijn. In de wet moet zijn aangegeven dat die uitkering regelmatig wordt geëvalueerd en bijgesteld en dat er een orgaan is dat speciaal over de hoogte van de uitkering advies uitbrengt. 

Verder moeten in de wet een aantal andere voorzieningen worden geregeld die gecoördineerd worden door SoZaVo in samenwerking met andere ministeries. De voorzieningen zullen soms afhangen van de mate van arbeidsgeschiktheid van de mens met een beperking. Als voorbeelden van die voorzieningen kunnen, naast een uitkering, worden genoemd: de zorg in ruime zin (VGZ), aangepaste arbeid, vakopleidingen, beroepsbegeleiding en het steeds bij en herscholen (AWJ), speciale aandacht voor de moeilijk bereikbare gebieden (ROS), aangepaste huisvesting en hulpmiddelen voor o.a. de mobiliteit (GBB en SoZaVo), ondernemerschapstrainingen (AWJ en EZ), onderwijs (Minowc), agrarische coöperatievorming en begeleiding (LVV) en transportzorg en speciale communicatie en informatievoorziening voor deze groepen (TCT). 

De regering zou op basis van de wet een incentive kunnen geven aan werkgevers die een baan aanbieden aan deze burgers. Dan denken we ook aan een loonbijdrage vanuit de overheid voor deze werkgevers. Wanneer we denken aan de mensen met een beperking, dan dienen wij er niet altijd van uit te gaan dat het gaat om mensen die niet productief kunnen zijn. Een deel is productief en moet in het belang van de eigenwaarde worden versterkt zodat ze hun eigen boontjes kunnen doppen. Aan de zorg van deze groepen moet er een wettelijke basis komen met een orgaan dat belast wordt met de uitvoering onder het ministerie van Sozavo. Dit orgaan krijgt dat voor zijn coördinatie een budget op de begroting evenals de andere ministeries die daarbij belast zijn. Zeker moet in het orgaan ook het bedrijfsleven worden meegenomen, want die spelen een belangrijke rol bij het versterken van deze burgers. Deze wetgeving moet gebaseerd zijn op het VN verdrag van 2007 dat gaat over de rechten van de mensen met een beperking. 

Jamaica was het eerste land om dit verdrag te ratificeren en het zelfs te verheffen tot wet. Die constructie is moeilijk te hanteren in Suriname. Suriname moet ook een rechterlijke instantie aanwijzen waar burgers die menen te zijn gedupeerd, terecht kunnen om hun gelijk te halen en hun rechten af te dwingen. Even kort de inhoud van dit verdrag dat ook door Suriname is geratificeerd. Overigens is het onduidelijk wat de opmerkingen van de monitoringscommissie van de VN zijn naar Suriname toe wanneer het gaat om de rapportage die Suriname moet plegen naar de toezichthoudende instanties in verband met dit verdrag. 

Het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is een internationaal mensenrechtenverdrag van de Verenigde Naties, bedoeld om de rechten en waardigheid van personen met een beperking te beschermen. Partijen bij het verdrag zijn verplicht het volledige genot van de mensenrechten door personen met een beperking te bevorderen, te beschermen en te garanderen en ervoor te zorgen dat personen met een handicap volledige gelijkheid onder de wet genieten. Het verdrag was het eerste VN-mensenrechtenverdrag van de 21e eeuw. Rechten die specifiek zijn voor dit verdrag omvatten het recht op toegankelijkheid, inclusief de informatietechnologie, het recht om onafhankelijk te leven en opgenomen te worden in de gemeenschap. Ook worden geregeld het recht op persoonlijke mobiliteit, habilitatie en rehabilitatie en op participatie in het politieke en openbare leven, en het culturele leven, recreatie en sport.

Landen moeten het recht erkennen van personen met een beperking op een adequate levensstandaard voor zichzelf en hun gezinnen, met inbegrip van voldoende voedsel, kleding en huisvesting, en op de voortdurende verbetering van de levensomstandigheden. Landen moeten passende stappen ondernemen om de verwezenlijking van deze rechten bevorderen zonder discriminatie op grond van beperking.

De overheden moeten het recht van personen met een beperking op sociale bescherming erkennen en passende maatregelen treffen om de verwezenlijking van deze rechten te waarborgen en te bevorderen. Er moeten sociale beschermingsprogramma’s en programma’s voor armoedebestrijding (in het bijzonder met betrekking tot vrouwen en meisjes met een beperking en ouderen met een beperking). Ook het recht op werk moet worden geregeld.

In het bijzonder moeten de landen ervoor zorgen dat personen met een beperking gelijke toegang krijgen tot schoon watervoorzieningen, en dat zij toegang verzekeren tot passende en betaalbare diensten, apparaten en andere hulp voor met beperking samenhangende behoeften. Er moet toegang van personen met een beperking en hun families die in armoede leven zijn tot hulp van de staat met aan hun beperking gerelateerde kosten, waaronder adequate training, advies, financiële hulp en zorg. Ze hebben toegang tot volkshuisvesting programma’s en ook pensioenuitkeringen. 

Bovendien moeten de partijen bij het Verdrag het bewustzijn vergroten van de mensenrechten van personen met een beperking en de toegang tot wegen, gebouwen en informatie garanderen. Sinds oktober 2023 heeft het 164 ondertekenaars en 188 partijen, 187 staten en de Europese Unie (die het op 23 december 2010 heeft geratificeerd). Het verdrag staat onder toezicht van het Comité voor de Rechten van Personen met een Beperking.

error: Kopiëren mag niet!