Op 27 januari 1945 trokken Sovjet-troepen Auschwitz, Polen, binnen, bevrijdden de overlevenden van het netwerk van concentratiekampen – en onthulden uiteindelijk aan de wereld de gruwelijkheden van de verschrikkingen die daar waren gepleegd.
Auschwitz bestond uit een groep kampen, genaamd I, II en III. Er waren ook 40 kleinere ‘satellietkampen’. Het was in Auschwitz II, in Birkenau, opgericht in oktober 1941, waar de SS (Schutzstaffel) een complex, monsterlijk georkestreerd moordgebied creëerde: 300 gevangenisbarakken, vier ‘badhuizen’ waarin gevangenen werden vergast, lijkenkelders en crematieovens. Duizenden gevangenen werden ook gebruikt voor medische experimenten onder toezicht van en uitgevoerd door de kamparts Josef Mengele, de ‘Engel des Doods’.
In afwachting van de komst van de Sovjet-militairen begonnen SS-officieren een moordpartij in de kampen, waarbij ze zieke gevangenen neerschoten en crematoria opbliezen in een wanhopige poging om het bewijsmateriaal van hun misdaden te vernietigen.
Toen het Rode Leger eindelijk doorbrak, kwamen Sovjet-soldaten 648 lijken en meer dan 7.000 uitgehongerde kampoverlevenden tegen. Er waren ook zes pakhuizen gevuld met honderdduizenden damesjurken, herenpakken en schoenen waarvoor de Duitsers geen tijd hadden gehad om te verbranden.