Dit verhaal is fictie en alle omstandigheden zijn puur toeval. Daarnaast zijn de namen die gebruikt worden in dit verhaal fictief en hebben geen specifieke betekenis.
Het was op een kille oudejaarsavond dat Diana alleen in haar kleine woonkamer zat. De gordijnen waren gesloten en de flikkerende kaarsen op de salontafel zonden verloren schaduwen over de muren. Buiten knalden de vuurpijlen en lachten de mensen, maar binnen in Diana’s hart zuchtte een ijzige stilte.
Het jaar had haar onbarmhartig getroffen met een reeks tegenslagen. Ze had haar baan verloren, worstelde met financiële onzekerheid en bovenal had het lot haar meest kostbare bezit weggenomen: haar moeder. Dat laatste verlies had haar doen wankelen — haar lach was meer dan verstild; hij was bevroren van haar verdriet.
Toen de klok middernacht sloeg, heften de buren luidkeels het traditionele “Gelukkig Nieuwjaar!” aan. Ondertussen fluisterde Diana een stil gebed, niet voor voorspoed of geluk, maar simpelweg voor kracht. De gevoelde dwang om haar mondhoeken op te tillen in een geforceerd eerbetoon aan het nieuwe jaar weerstond ze moedig. Ze kon het masker niet meer dragen, niet vandaag.
Er werd gezegd dat achter elke donkere wolk de zon wachtte om tevoorschijn te komen, dat er licht was aan het eind van de tunnel. Echter, de tunnel leek eindeloos en doordrenkt met duisternis. Hoe ze ook tuurde in de afstand, geen flard licht wenste haar blik te verwarmen.
De nacht verstreek en de eerste dag van het nieuwe jaar brak aan. Diana voelde de pijnlijke leegte nog opruien in haar borst. Maar iets binnenin haar begon te verschuiven. De intense gevoelens, die als loodzware kettingen aan haar ziel trokken, begonnen geleidelijk hun greep te verliezen. Het was een subtiel gevoel, amper merkbaar, maar toch was er iets veranderd.
Ze stond op, sleepte zich naar het raam en schoof de gordijnen uiteen. Haar ogen, gewend aan de schaduwen, knipperden tegen het daglicht. Toen realiseerde Diana zich plotseling dat haar hart, ondanks alles, nog steeds klopte. Het was een koppig, vasthoudend kloppen dat weigerde te stoppen, zelfs nu het zoveel redenen had om te willen rusten.
En daar, buiten haar raam, zag Diana het leven in al zijn roekeloze en onvoorspelbare pracht. Mensen met hun honden op straat, kinderen lachend op hun fietsen, een oude man die zijn rozen snoeide. Ze haalde diep adem, voelde de koude lucht haar longen vullen, en voor het eerst in lange tijd, voelde ze een zacht gloeien in zichzelf — niet de beloofde felle baken van hoop, maar een timide vonkje dat wellicht op een dag een vuur kon worden.
Misschien was het leven niet zoals het had moeten zijn. Misschien was de tunnel nog kilometers lang. Maar Diana besloot dat ze zich stap voor stap zou bewegen, niet op zoek naar het einde van de tunnel, maar simpelweg onderweg om die ene, kleine vonk te voeden. Die vonk van leven, hoe teer ook, die weigerde te doven. En met een traan die langs haar wang rolde, niet alleen van verdriet maar ook van een vage hoop, verwelkomde Diana het nieuwe jaar. Ze was niet alleen maar verdriet, ze was ook moed, ook veerkracht — en misschien, heel misschien, ook een beetje licht.