Dit verhaal is fictie en alle omstandigheden zijn puur toeval. Daarnaast zijn de namen die gebruikt worden in dit verhaal fictief en hebben geen specifieke betekenis.
Er was eens in het schilderachtige dorpje Greenhollow een merkwaardig personage dat bij het stadsvolk bekend stond als Jeremy de Jester. Ondanks de bijnaam was Jeremy geen dwaas van geboorte of beroep; het was een etiket dat op hem werd geplakt vanwege zijn eigenaardige gedrag, waardoor de dorpelingen zich vaak op het hoofd krabden.
Op een zwoele middag, terwijl het marktplein bruiste van activiteit, kwam Jeremy binnen die ieders aandacht trok. Hij droeg een apparaat bij zich dat zo bizar was dat er naar verluidt appels uit bomen werden geplukt met behulp van een reeks spiegels en katrollen. In theorie was het bedoeld om tijd te besparen, maar in werkelijkheid was het onhandiger dan in de boom zelf klimmen.
‘Zie, mijn mede-Groenhollowianen!’ brulde Jeremy, met de flair van een toneelspeler, “de toekomst van de appeloogst!”
De dorpelingen verzamelden zich, hun nieuwsgierigheid gewekt door het spektakel. De jonge Will, een leerling bij de plaatselijke smid, kon niet anders dan een wenkbrauw optrekken bij de eigenaardigheid die hem te wachten stond. Hij bewonderde Jeremy’s moed, maar trok zijn methoden in twijfel.
Terwijl Jeremy zijn demonstratie voortzette, ontstond er chaos. De spiegels vingen het zonlicht onder de verkeerde hoeken op, waardoor de kippen bang werden, en de katrollen waren meer geschikt om ledematen in de war te brengen dan om fruit te plukken. Het resultaat was minder oogst en meer eg.
De oude Meredith, de wijze kruidenier, schudde haar hoofd en mompelde: ‘De jongen heeft een hart van goud, maar zijn uitvinding is als een paard met wielen; hij heeft ze niet nodig en doet het beter zonder.’
Nadat het gelach was afgenomen en het spektakel voorbij was, benaderde de goedhartige schoenmaker, Thomas, Jeremy. ‘Je hebt visie, Jeremy,’ zei hij met een warme glimlach. “Maar niet alle visies hoeven gerealiseerd te worden, en niet alle ideeën zijn rijp om geplukt te worden.”
Will, die terugkeek op het excentrieke optreden van die dag, mengde zich in het gesprek. ‘Weet je, Jeremy,’ zei hij nadenkend, ‘je laat deze stad praten en nadenken. Dat is meer dan de meesten kunnen zeggen. Maar misschien zijn onze appelbomen prima zoals ze zijn.’
Jeremy, met een karmozijnrood gezicht, knikte. Hij wist dat ze gelijk hadden, en er flikkerde een vonkje nederigheid in zijn ogen. Die avond verzamelden de dorpelingen zich in de plaatselijke taverne, en de stemming was verre van spottend. Er werd gelachen, maar het werd gedeeld met Jeremy, niet ten koste van hem.
Het was de wijze onderwijzeres, mevrouw Aubrey, die haar kopje hief en zei: ‘Op Jeremy, die ons eraan herinnert dat fouten maken menselijk is, en groots denken gelijk staat aan leven. Mogen we allemaal dwazen zijn als dat betekent dat we moeten streven naar een betere wereld!”
En hoewel Jeremy de Jester geen revolutie teweegbracht in het appelplukken, herinnerde hij de mensen van Greenhollow er wel aan om na te denken, te proberen en zelfs met gratie te falen. Want in elk mislukt apparaat zat een les, en in elke gedeelde lach zat gemeenschap.
Terwijl de maan hoog boven Greenhollow opkwam, scheen zij over een dorp dat niet zonder zijn eigenaardigheden was, maar wel een dorp dat deze waardeerde als onderdeel van het prachtige tapijt van het dorpsleven. En Jeremy vormde met zijn eindeloze parade van ideeën een integraal onderdeel van dat tapijt, een vriendelijke herinnering dat de grens tussen dwaasheid en genialiteit vaak zo dun is als spinnenzijde.