Verzoening eindfase, boetedoening middenfase
Er is de laatste tijd heel veel gezegd over een mogelijk en zeer waarschijnlijk gratieverzoek van de veroordeelden in het 8 Decemberstrafproces. Opvallend is dat tijdens de laatste vergadering van de NDP op 16 december, priesters uit 3 religies het podium betraden. We leven in de dagen rond Kerst en dan is de nadruk veel, bij degenen die deze dagen bewust doorbrengen, bij de religieuze leerstellingen.
In verband met de consequenties van het handelen of nalaten van mensen zijn 2 sacramenten belangrijk: vergeven maar ook boetedoening. Daarvoor is 1 fase onontbeerlijk: berouw en schuldbelijdenis. Boetedoening (en verzoening) is een belangrijk sacrament dat noodzakelijk is bij een ‘breuk met Gods geboden maar ook de kerk en de medemens’, waarvan de ergste is de doodzonde waaronder moord ook valt. Bij zulke ernstige zonden schendt de zondaar de waardigheid van de mens en doet men God tekort, van wie de mens immers een beeld is. Daarvoor dient het sacrament van boete (en verzoening) een mogelijkheid om de stagnatie, de blokkade in de relatie op te heffen en zo weer met anderen en met God in het reine te komen. In en door dit sacrament kan men dan God weer onder ogen komen en dieper naar Hem toe groeien. Dit is ‘de blokkade’ waar men het over moet hebben vanuit religieus oogpunt.
In de debatten rond de 8 Decembermoorden zien we dat er alleen aandacht is voor vergeving en dat lijkt relevant wanneer wereldlijke instituten acties ondernemen tegen zondaren. Maar, wanneer die acties niet kunnen en worden ondernomen, zijn oprecht gelovige personen niet bevrijd van de verplichting om die uitgebleven of niet deugende maatregelen aan zichzelf op te leggen. Dit is dan vanuit de verantwoording die ze aan zichzelf ook verschuldigd zijn, als voorloper op een rechtvaardiging aan een Gods-figuur. In het leven van gelovige mensen is niet het zelf vergeven worden van belang (hier te vergelijken met gratie door een derde) maar het vergeven van derden.
Verder is niet de bestraffing van derden van belang, maar het sacrament van de eigen boetedoening die men ook onder dwang aan zichzelf moet kunnen opleggen. Wanneer gratie vanuit een religieus perspectief wordt benaderd, dan moet uitgegaan worden van het perspectief van de betreffende zondaar, in deze dat van de veroordeelden. Derden moeten zondaren de gelegenheid bieden om een goede christen te zijn en hen – als onderdeel van het traject naar verzoening(met God) – de kans van boetedoening niet ontnemen. Wanneer gratie wordt verleend aan een niet spijt-betuigende zondaar, dan wordt hem de kans ontnomen om zich over te geven aan het christelijk sacrament van de boetedoening, dat is een obstakel voor verzoening met God. Dan heeft de Staat Suriname dus een obstakel in de weg geworpen van een persoon om een goede christen te zijn.
De Staat Suriname is een seculiere staat, het is gebonden aan geen enkele of aan alle geloofsovertuigingen die in Suriname aanwezig zijn. De vertegenwoordigers van de Staat Suriname zijn daarom niet gebonden aan de christelijke regels van de vergeving, eerder door de strafwetgeving waarin ook de christelijke, hindoe- en islamitische principes te ontwaren zijn. Bekeken vanuit het hindoeïstische perspectief is er ook naast het principe van bestraffing en vergeving (gerelateerd aan de karma en de dharma) ook bekend het principe van de zelfoplegging van de straf wanneer externe instituten niet in staat zijn om straf op te leggen: het is populair bekend als: ‘paap ke praiyaschit’.
Voor een maha-paap (grootzonde) zoals moord is de straf afzondering van de samenleving.
Er wordt in de kringen rond de veroordeelden gebruik gemaakt van 2 versies van hetgeen is gebeurd: een groep zegt dat de moorden noodzakelijk waren, maar dat het te lang geleden is gebeurd en dat het niet gepast is dat tegenstanders van de daders bezig zijn met de strafoplegging. De andere groep zegt dat de hoofdveroordeelde, hun partijvoorzitter, er niet bij was. Beide groepen zeggen dat het vonnis in het buitenland (Nederland) is geschreven zonder maar een bewijs of aanduiding naar voren te brengen.
Bij alle 2 lezingen is er sprake van ten minste verwijtbaar nalaten, vooral bekeken vanuit de heersende teneur bij de militairen die bij de leiding bekend moet zijn geweest en al het overige dat met betrekking tot de plaats delict en 8 december – voordat de schoten vielen – bekend was.
Opvallend is dat een voorbeeld van moord uit het Oude Testament is nalatigheid bij ‘een dolle stier’: als iemand bewust niets doet tegen een dolle stier uit zijn kudde, en die stier vervolgens iemand doodt, wordt dat gezien als moord. De dolle stier kan vergeleken worden met het boze leger uit de jaren ‘80. Bij alle 2 lezingen is er dus vooral noodzaak voor boetedoening in het midden van het religieus proces naar de eindfase van verzoening. Deze boetedoening is om met een schone lei te verschijnen voor het aangezicht van God op de dag des oordeels.
Wanneer zondaren door de niet volbrachte rijping in de religie niet in staat zijn om uit zichzelf zich over te geven aan de boetedoening, dan kan de Staat, als bewaarder van het recht van vrije geloofsovertuiging, de gelovige op dat pad een duw in de goede richting geven.
Bekeken tegen een religieuze achtergrond, kan dus geconcludeerd worden dat eerder besloten wordt om bij een gratieverzoek niet toewijzend te oordelen. Aan het sacrament van de boetedoening is onlosmakelijk verbonden dat van de verzoening (met God). Ter afsluiting het volgende: overheden/regeringen en strafhoven zijn helemaal in lijn met de religieuze principes. Rechters, dus mensen, zijn wel bevoegd om voor bijvoorbeeld een moord een (tijdelijke) straf op te leggen aan een zondigende mens (zie Romeinen 13; 1-5). Deze strafoplegging is of neemt dan de plaats in van de boetedoening. Immers, elke criminele daad is een zonde.