Dit verhaal is fictie en alle omstandigheden zijn puur toeval. Daarnaast zijn de namen die gebruikt worden in dit verhaal fictief en hebben geen specifieke betekenis.
Er was eens een gezin dat in armoede leefde. Ze woonden in een klein, vervallen huis aan de rand van de stad. Vader was werkloos en moeder werkte lange dagen als schoonmaakster, maar het was nog steeds niet genoeg om de eindjes aan elkaar te knopen. Ze hadden drie kinderen; Anna, Thomas en Sarah.
Het gezin keek elk jaar op tegen de feestdagen. Terwijl de rest van de stad zich opmaakte voor gezellige familiemaaltijden en cadeautjes, vroegen ze zich af waarom ze altijd in armoede bleven leven. Ze vroegen zich af wat ze verkeerd hadden gedaan en waarom ze niet dezelfde kansen hadden als de bevoorrechten in de samenleving.
Op kerstavond zaten ze samen rondom een amandelboom.
Ze hadden haast geen eten meer en cadeaus waren slechts een verre droom.
De kinderen keken naar het schamele kerstboompje dat ze gevonden hadden in straat rommel en versierd hadden uit liefde voor elkaar. Ondanks hun armoede, geloofden ze dat het ware kerstgevoel niet lag in materiële bezittingen, maar in de liefde die ze voor elkaar deelden.
Anna, de oudste van de drie kinderen, keek naar haar ouders en vroeg: “Papa, mama, waarom zijn er mensen die zoveel hebben terwijl anderen helemaal niets hebben?”
Vader zuchtte diep en legde zijn ruwe hand op Anna’s schouder. “Lieve schat, soms heeft het leven zijn manier om ons te testen. Het is niet eerlijk, maar we moeten blijven geloven dat er een betere toekomst voor ons ligt. We moeten onze hoop op God stellen, want de mensheid heeft ons tot op heden teleurgesteld.”
Het gezin was arm, maar ze waren gelukkig in hun samenzijn. Ondertussen leefde de bevoorrechte elite in hun prachtige huizen en vierden ze de feestdagen met overvloed. Maar binnen de muren van hun weelderige villa’s schuilt er een diepe ongelukkigheid.
De bevoorrechten waren verblind door hun eigen rijkdom. Ze leefden in een wereld waarin ze meedogenloos profiteerden van de armen. Het bloed van de armen werd als brandstof gebruikt om hun luxeleventje te onderhouden.
Terwijl het arme gezin worstelde om te overleven, hielden ze elkaar vast en vonden ze hoop in hun geloof. Ze geloofden dat er een God was die hun geroepen had om hoopvol te blijven, om liefdevol te zijn voor anderen, en om hun geloof niet te verliezen.
Op kerstochtend werd het gezin wakker met een verrassing. Er stond een mand vol eten voor hun deur, met een briefje waarop stond: “Een geschenk van een anonieme gever. Jullie zijn de ware kerstgeest.”
Het gezin begreep dat hun gebeden waren verhoord. Ze hadden misschien niet alles wat ze wilden, maar ze hadden genoeg om dankbaar voor te zijn. Ze wisten dat de redding niet onmiddellijk zou komen, maar ze hielden hoop dat er ooit een einde zou komen aan hun armoede.
Tijdens de feestdagen vonden ze troost en vreugde in hun samenzijn, in de liefde die ze deelden en de hoop die ze koesterden. Ze waren arm, maar ze waren gelukkig, en dat was iets wat de bevoorrechte elite nooit zouden begrijpen.
Het gezin bleef geloven in de kracht van de menselijke ziel, in de waarden van mededogen en rechtvaardigheid. Ze waren vastberaden om niet verbitterd te raken door hun situatie, maar om hoopvol te blijven en anderen te inspireren met hun liefdevolle hart.
En zo blijft het kleine gezin, ondanks hun armoede, een stralend licht in de duisternis. Ze bieden hulp aan anderen die het nodig hebben en verspreiden hoop in hun gemeenschap. Ze blijven geloven dat er een dag zal komen waarop de wereld rechtvaardigheid zal zegevieren, en dat armoede en ongelijkheid tot het verleden zullen behoren.