In een recente tragedie, opnieuw gekenmerkt door diepe rouw en verslagenheid, is ons land getroffen door een ramp in een illegale goudmijn. We betreuren het verlies van vijftien mensenlevens – een herhaling van een gelijkaardig voorval dat niet zo lang geleden plaatsvond en waarbij eveneens dierbare levens zijn verloren gegaan.
De nationale verslagenheid is vertaald in een twee dagen durende periode van rouw, afgekondigd door de regering, waarin de bevolking haar medeleven kan betuigen via condoleanceregisters. Het hart van onze gemeenschap is wederom diep getroffen.
De pijnlijke realiteit die we onder ogen moeten zien is, dat deze slachtoffers binnen de illegale mijnbouwsector werkten, mogelijk in opdracht van anderen die buiten schot blijven. Het gedoogbeleid van opeenvolgende regeringen, geworteld sinds de goudkoorts ons land in zijn greep kreeg, heeft dergelijke praktijken, die flagrant in strijd zijn met de wetgeving, gefaciliteerd.
Hoewel de exploitatie van illegale mijnen door de wet als economisch delict wordt beschouwd, blijven deze activiteiten onbelemmerd voortbestaan, vermoedelijk beschermd door de machtige en ongrijpbare handen die achter de schermen opereren.
Mijnbouw zonder concessie van de staat is in essentie diefstal van de Surinaamse samenleving, aangezien het robuuste wettelijke raamwerk stelt dat natuurlijke hulpbronnen toebehoren aan de staat en dus aan de gemeenschap. Deze illegalen ontnemen ons de potentiële welvaart en brengen, naast de menselijke tragedie, aanzienlijke milieuschade toe.
Wat extra wrang is, is het feit dat deze illegale gouddelvers hun goud mogen verkopen aan officiële opkoopbedrijven, wat impliceert dat de overheid indirect meeprofiteert van deze praktijken. Lijkt onze overheid daarom weg te kijken, soms een oogje dicht te knijpen voor deze clandestiene activiteiten?
Veelbetekenend is de sporadische handhaving door het Openbaar Ministerie; een handjevol illegalen wordt opgepakt, maar daarna valt een oorverdovende stilte.
Er heerst een dubbele moraal in het land, waarin iemand die grind afgraaft met een verlopen vergunning gestraft wordt, terwijl illegale mijnwerkers ongestoord hun gang gaan.
Bij de recente ramp kan het Openbaar Ministerie echter niet meer overgaan tot de (strafrechtelijke) dagorde. Levens zijn verloren gegaan. De vraag rijst hoeveel waarde nu gehecht zal worden aan mensenlevens en of er wel onderzoek gedaan zal worden naar de vraag hoe zelfstandig of in collectief verband deze slachtoffers hun werk deden.
Na elke ramp lijkt men het voornemen te hebben om de sector te ordenen, echter hebben voorgaande pogingen faliekant geen zoden aan de dijk gezet.
Het is een pijnlijke conclusie dat er delen van ons grondgebied zijn waar de staat geen volledige zeggenschap heeft, een situatie waarin pogingen om de orde te herstellen soms zelfs met geweld worden afgeweerd.
Deze tragedie mag niet zomaar aan ons voorbijgaan – het markeert een moment om te handelen en te reflecteren, niet wanneer de tranen opgedroogd zijn, maar nu onmiddellijk. Voor de zielen die we verloren hebben en voor de toekomst die we moeten beschermen.