In de zaak van Joel “Bordo” Martinus en Clifton Jongaman wierp hun advocaat Irving Kanhai excepties op. Martinus en Jongaman worden verdacht van medeplegen, medeplichtigheid tot moord, doodslag, deelneming aan een criminele organisatie, bedreiging met misdrijf, overtreding wet verdovende middelen en overtreding wet Money Laundering.
Naast deze twee verdachten staan ook de gebroeders Ph. en Albert G. terecht. Deze verdachten zijn reeds in vrijheid gesteld, terwijl Bordo en Jongaman zowel nationaal als bij Interpol op de opsporingslijst staan. De gebroeders Ph. wordt verweten, dat zij in opdracht van Bordo een vliegtuig, waarmede drugs was aangevoerd, hebben begraven. De broers zijn zwaar materieel operators.
Kanhai voerde aan dat er verstek is verleend tegen zijn cliënten, maar dat hij verweren heeft inzake hun dagvaarding. Van Jongaman werd aangenomen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft en is de dagvaarding aan de griffier afgegeven. Kanhai stelde dat het Wetboek van Strafvordering voorschrijft. dat de dagvaarding aan een verdachte die hier te lande geen vaste woon- of verblijfplaats heeft ter griffie wordt uitgereikt. Van de uitreiking wordt door of vanwege de griffier een aanplakking gedaan aan het gerechtsgebouw. De advocaat voerde aan, dat ter griffie inhoudt dat de uitreiking aan de hoofdgriffier moest plaatsvinden en niet aan de griffier die aanzit bij deze zaak. Daarnaast heeft er nimmer een aanplakking plaatsgevonden.
Inzake Bordo wees de raadsman ook op meerdere formele fouten. Zo stelt de wet, dat de dagvaarding uitgereikt moest worden aan een huisgenoot. Als deze de dagvaarding niet wenst te ontvangen, moet het uitgereikt worden aan het hoofd van het plaatselijk bestuur. Conform de Grondwet is dat de districtscommissaris. Uit de akte van uitreikingen blijkt, dat aan Bordo twee dagvaardingen zijn uitgereikt, waarvan één aan een secretaresse van de districtscommissaris van Marowijne en één aan de districtssecretaris van Wanica Zuid-Oost.
Nergens uit de akte van uitreiking blijkt, dat deze beide personen bevoegd en/of door het hoofd van het plaatselijk bestuur waren aangewezen om de dagvaarding te ontvangen. Deze formele fouten worden door het Wetboek van Strafvordering afgestraft met nietigheid van de dagvaarding. Kanhai concludeerde dan ook dat de dagvaardingen in beide zaken nietig zijn en dat de rechter geen zaak heeft.
Op 15 mei zal de vervolgingsambtenaar hierop antwoorden.