De behandeling van wetgeving betreffende de rechten van de inheemse en de tribale volken is nu pas aangevangen in het hoogste college van staat van Suriname. Het issue van voornamelijk de landrechten ligt al een hele tijd op de politieke agenda, maar de zaak nam een vaart onder de vorige regering die een commissie benoemde die als taak had om de wetgeving voor te bereiden.
Door haperende technische ondersteuning en een verkeerde grondhouding naar de inheemse en tribale volken toe werd een belangrijke Colakreek Conferentie een fiasco. Met name het entourage van de president deugde niet, met een paar verkeerde vrienden die hij er had meegenomen. De ingestelde commissie maakte een wetsontwerp wat op zich al een hele stap is, maar cruciale zaken waren in het ontwerp nog niet aangehaald.
Men heeft de durf gehad om het wetgevingstraject voort te zetten en uiteindelijk een wetsontwerp in DNA te hebben. Dat is op zich ook een compliment waard. Nu is het zaak dat de puntjes op de i worden gezet. We hebben in het kader van de problematiek die was gerezen te Hollandse Kamp, aangegeven dat er al wetgeving bestaat die rekening houdt bij het uitgeven van concessies met de rechten van de inheemse en tribale volken. Het gaat om de aanpassing van de Wet Beginselen Grondbeleid in 2017, maar ook om bijvoorbeeld de Wet Glis.
Met de nieuwe wet begint een goede grondige discussie over de landrechten (land rights) van de inheemse en tribale volken in Suriname. Suriname heeft al een aantal Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens vonnissen op zijn naam staan die de Staat Suriname verplichten om de landrechten te erkennen en de gebieden te demarqueren. Bij de regeling van de rechten van de inheemse en tribale volken zijn een aantal zaken cruciaal. Ten eerste is dat het punt van de ‘zelfidentificatie’. Dat heeft te maken met de vraag welke gemeenschap als inheems en tribaal moet worden erkend. Dat is een zaak die niet door een regering of door een ministerie wordt bepaald met een lijst van de minister die hij zelf maakt. Het zijn de betrokken gemeenschappen zelf die moeten aangeven of ze inheems of tribaal zijn. Daarna moet hun gebied worden gedemarqueerd. Het moet niet alleen gaan om leefgebied, maar ook om woongebied en moet de wetgever rekening houden met overlappende gebieden.
Inheems zijn de volken die voor de kolonisatie op het Surinaams gebied voorkwam. Tribaal zijn de gemeenschappen die daarna kwamen maar zich door omstandigheden afzonderden en een aparte manier van bestaan hebben. Bij ons denken we aan de volken die we in de jaren ’80 nog indianen noemden en de marrons.
Een andere zaak is, dat van het wettelijk erkennen van de gebieden als inheems en tribaal gebied. Daarbij worden dan de collectieve bezitsrechten van de inheemse en tribale volken bij wet erkend. De wetgeving moet ook regelen en in de toelichting uitleggen wat dat collectief recht inhoudt. De wetgeving moet dot collectief recht invoeren en het zou, te vergelijken met het zakelijk recht van grondhuur, gaan heten: Collectief Landrecht Inheemse en Tribale Volken. De erkenningsprocedure moet door het traditioneel gezag van de gemeenschappen bij de regering worden ingediend. Die erkend dan volgens een wettelijke procedure het gebied als inheems en tribaal gebied en wordt met een Glis-kaart een resolutie uitgereikt aan dat gezag waarbij het recht van Collectief Landrecht Inheemse en Tribale Volken aan die gemeenschap is verleend.
De volken moeten ook het recht hebben om het collectief landrecht op termijn te laten vervallen waardoor de gebieden normaal stedelijk gebied worden die als domeingrond zullen worden behandeld. Het verschil is dat bij collectieve landrecht het grondgebied niet met beschikkingen aan individuen kunnen worden toegewezen en dat deze ook niet het recht zullen hebben om de aan hun toegewezen gronden te gaan bezwaren bijvoorbeeld met een lening of een hypotheek om er een huis op te gaan bouwen. Collectief land kan niet op de veiling terecht komen, ander soort grond wel. In de wetgeving moet er wel een procedure zijn geregeld hoe de verschillende gemeenschappen grond toewijzen en overdragen aan leden van die gemeenschap of aan komende generaties. Dat kan bijvoorbeeld via de patriarchale of de matriarchale lijn. Daardoor vindt dan direct erkenning plaats van de traditionele manier van landbeheer en landoverdracht in Suriname, die nu een wettelijke basis behoort te krijgen.
De wetgeving moet ook procedures gaan regelen hoe de landrechten van de gemeenschappen moeten worden geregeld wanneer er overlappingen zijn van grondgebieden. De wetgeving moet nu ook gaan regelen wat de collectieve landrechten inhouden en wat de status is van gedemarqueerde gebieden. De internationale regels op dit stuk zeggen niet dat het gaat om eigendomsgebieden waar derden absoluut niet mogen komen. Het gaat wel om beschermde gebieden waar de leden van de gemeenschappen vrij moeten worden toegelaten en die ze vrij kunnen gebruiken en bewonen. Het binnendringen van derden in die gebieden moet onderhevig zijn aan zekere voorwaarden. Ook moet de wetgeving direct regelen wat er gebeurt wanneer heel strategische voor de natie cruciale mineralen of andere hulpbronnen in de gebieden worden ontdekt. Het is nu de tijd om de procedures op te stellen over hoe deze volken moeten worden geraadpleegd.
Het internationaal erkende FPIC model (Free, Prior and Informed Consent) is in de wet opgenomen en dat is een goede zaak, maar het moet goed worden uitgelegd dat de inspraak niet inhoudt dat de volken een vetorecht hebben om ontwikkelingsprojecten tegen te houden. Zover gaan de internationale regels niet en deze wet is gebaseerd op de internationale regels. We hebben in het verleden transmigraties gehad en deze zijn in de internationale regels niet uitgesloten. Alleen moet nu wel worden geregeld volgens welke procedure gemeenschappen moeten transmigreren. Het is een proces dat in de wet moet worden beschreven en het is niet uitgesloten dat het besluit uiteindelijke steeds in DNA moet worden genomen. Maar het is onmogelijk dat er een procedure is voor het uitvoeren van ontwikkelingsprojecten zonder dat er daarin regels zijn met betrekking tot de compensatie en de volledige schadevergoeding van de gemeenschappen die moeten verhuizen. De regering moet daarnaast land van gelijkwaardige kwaliteit en wettelijke titel waarborgen en verhuizingen financieren.
Suriname heeft bij de bouw van de waterkrachtcentrale te Brokopondo en het verlenen van de goudconcessies de rechten van de inheemse en tribale volken en het FPIC model niet gehanteerd, ook zijn de getroffen gemeenschappen nooit gecompenseerd en hebben ze nooit schadevergoeding ontvangen. Er moet volgens de internationale regels sprake zijn van een winstdeling en dat de volken ook participeren in het management van die natuurlijke hulpbronnen. Het is geen rocket science allemaal, Suriname hoeft het wiel niet uit te vinden.
Maar Suriname moet de zaak in DNA nu grondig aanpakken en niet laconiek de zaak halfgaar aanpakken zoals de jurist Van Dijk-Silos het heeft gedaan bij de Colakreek Conferentie. De regering moet vanuit de ruime en eenvoudige internationale theorie een grondige wet laten goedkeuren en dat is echt geen ondoenlijke zaak.