Een benauwend toekomstperspectief
Het ziet ernaar uit dat het niet zo zeker is, dat ‘oil and gas’ Suriname naar het paradijs gaan brengen. Momenteel importeren wij voor circa 2.2 miljard Amerikaanse dollars terwijl het land circa maximaal 550 miljoen Amerikaanse dollars per jaar verdient. Anno 2022 zijn de middelen van bestaan mijnbouw, handel, industrie, landbouw, veeteelt, visserij en bosbouw, en activiteiten in de illegale sector. Geen enkele formele sector kan per jaar 2.2 miljard Amerikaanse dollars verdienen. De bestaansbasis van Suriname verkeert in hachelijke onzekerheid. De stijgende wisselkoers is daarvan een uitdrukking.
Wij moeten onderscheid maken tussen activiteiten die bijdragen aan het nationaal inkomen en activiteiten die de betalingsbalans ondersteunen. Alle productie is in principe importsubstitutie omdat anders het product geïmporteerd zou moeten worden. Echter om te kunnen importeren moet je deviezen verdienen. Focus van beleid moet dus op beide gericht zijn omdat beide belangrijk zijn, maar omdat de lopende rekening zwaar negatief is en moeten wij dus de exportsector sterk ondersteunen.
De ontstaansbasis van Suriname heeft gelegen in de landbouw. Ons land kende op het hoogtepunt meer dan 10.000 plantages. De plantage-economie stortte in elkaar toen de eigenaren van de plantages zich terugtrokken, omdat na de afschaffing van de slavernij (juli 1863) de rendementen terugliepen. Het achterblijven van mechanisatie in de suikerplantages heeft ook een rol gespeeld, het Engels Koninkrijk moderniseerde haar suikerplantages met stoommachines waardoor ze konden concurreren, terwijl de bietsuikerindustrie in continentaal Europa de rietsuiker industrie in de koloniën concurreerde. Ook de aantasting van de aanplant door diverse virussen heeft een rol gespeeld.
Suriname beschikte niet over een ondernemersklasse om de plantage-economie na 1900 te kunnen continueren. Immers diegenen die in de landbouw waren achtergebleven waren de nazaten van de Brits Indiërs en de Javanen en die deden voornamelijk aan klein landbouw. De koloniale overheid heeft zijn best gedaan om de Landbouw een boost te geven na 1900, getuige het rapport van de welvaartscommissie Bos in 1911, en de plannen zoals het welvaartsfonds, het tienjarenplan, en de daaropvolgende vijfjarenplannen. Het rapport van de commissie Bos is nog steeds actueel, daarop zijn haast alle landbouw projecten gebaseerd die zijn gekomen na 1900.
En na 1975 kwamen de meerjaren ontwikkelingsplannen, allemaal proza. Dit waren plichtmatige schijnbewegingen alsof men het land wilde ontwikkelen. Goed beschouwd wilde men het land niet ontwikkelen. Immers ontwikkeling kon alleen geschieden door investeringen in landbouw en industrie en de achterban van het creools nationalisme die het land regeerde sinds de onafhankelijkheid had weinig affiniteit voor landbouw en industrie. In alle plannen vanaf 1954 overheersten de projecten voor infrastructuur en voor landbouw veeteelt en visserij.
Na 1975 overheerste de mijnbouw, en er waren projecten in beheer van de staat met name de oliepalm bedrijven Patamacca Victoria Phedra, het multipurpose Corantijn Kanaalproject, en het Landbouwontwikkelingsplan Commewijne.
Er werd in 1975 een einde gemaakt aan ondersteuning van vrije boeren, landbouwers, et cetera dus geen projecten meer voor hun, geen polders, et cetera. Het grondbezit door landbouwers, lees hindoestanen, werd drastisch beperkt. Er kwam een einde aan het productief inzetten van domeingrond.
Bij het raamverdrag van 1992 was 690 miljoen Nederlandse guldens gealloceerd voor ondersteuning van de private sector daarvan is niets terecht gekomen. Na 1975 wordt de gehele parastatale sector gekannibaliseerd. Van de meer dan 125 bedrijven zijn er slechts een handjevol over. De vernietiging van de Surinaamse economie is volledig toe te schrijven aan de incompetentie, corruptie en etnische jaloezie van de politieke heersers.
De mijnbouwperiode 1975 – 2022
1975 was een trendbreuk in de ontwikkeling van Suriname, het pad van de sectorale evenwichtige economie werd verlaten, de focus werd alleen gericht op de mijnbouw. De mijnbouwsector is een enclave-economie met weinig spin-off en multipliereffecten naar de rest van de economie. In combinatie met de patronage politiek heeft dat geleid tot crisis na crisis, met als gevolg de diepe crisis waarin we nu zitten en waaruit wij niet zullen komen zonder drastische hervormingen. De mijnbouwsector alleen kan niet voldoende deviezen genereren. 90% van de importen wordt gefinancierd door de particuliere sector, dus de deviezenreserve blijft dood kapitaal.
(Deel II volgt later deze week)
Richard B. Kalloe