Carlo Jadnanansing
Resumé:
Het belangrijkste doel van het artikel van HFM is om duidelijk te maken dat de positie van het Constitutioneel Hof (CHof) in relatie tot de andere staatsmachten niet goed geregeld is. En voorts dat het rechtsgevolg van besluiten van het CHof tot discussie kan leiden en zelfs verwarring kan veroorzaken. Een constitutioneel conflict kan daarvan het gevolg zijn.
HFM pleit ervoor de wet zodanig te wijzigen dat het CHof als volgt wordt gedefinieerd: Het Constitutioneel Hof is een zelfstandig orgaan met rechtspraak belast.
Het CHof wordt daardoor toekomstbestendig gemaakt.
In het zojuist verschenen SJB 2022 no. 2 heeft de bekende staatsrechtsgeleerde, mr. dr. Hugo Fernandes Mendes (HFM) een kritisch betoog geschreven getiteld: Positie Constitutioneel Hof in het constitutioneel bestel. Geen rechtspraak en niet op de stoel van de wetgever: een fictie?
Hij noemt het CHof van alle staatsorganen het meest intrigerende orgaan dat om verschillende redenen tot de verbeelding spreekt.
Voorafgaande aan de uiteindelijke totstandkoming in 2020 is decennia aan de regelgeving gesleuteld. Het wetgevingsproces heeft 45 jaar geduurd voordat het CHof operationeel werd.
De centrale vraag in de verschillende fasen was steeds: wat is de verhouding van het CHof met de staatsmachten en dan met name specifiek met de wetgevende macht en de rechterlijke macht.
Uiteindelijk is de positie van het CHof staatsrechtelijk bepaald als een onafhankelijk toetsingsorgaan dat zich noch met wetgeving noch met rechtspraak mag inlaten.
Het belangrijkste doel van het artikel van HFM is om duidelijk te maken dat de positie van het CHof in relatie tot de andere staatsmachten niet goed geregeld is. En voorts dat het rechtsgevolg van besluiten van het CHof tot discussie kan leiden en zelfs verwarring kan veroorzaken.
Dit laatste zou zich kunnen voordoen als de wetgever het oneens is met het besluit van het CHof en weigert de onverbindend verklaarde wet in te trekken en zich op het standpunt stelt de desbetreffende wet of wetsbepalingen te blijven toepassen.
Uiteraard dreigt er dan een constitutioneel conflict tussen de staatsmachten. HFM pleit ervoor de belangrijke weeffouten in de Grondwet en de Wet Constitutioneel Hof te herstellen.
Kritiek van de parlementaire wetgever
HFM wijst erop dat reeds bij de grondwettelijke introductie in 1975 vanuit de twee andere staatsmachten kritiek geuit werd op de vormgeving en bevoegdheden van het CHof.
Vanuit het parlement kwamen “verzuchtingen” waarvan de belangrijkste is dat dit CHof als een correctioneel hof gaat werken en de autonomie van het parlement aantast.
HFM memoreert dat tot 1975 de rechterlijke macht uitsluitend bevoegd was in burgerrechtelijke geschillen. In 1975 kreeg de rechter de bevoegdheid kennis te nemen van alle rechtsgeschillen.
Dit had tot gevolg dat de rechter voortaan ook kennis kon nemen van besluiten en geschillen van politiek- bestuurlijke aard. Aan de gewone rechter werd in 1975 de bevoegdheid gegeven van de concrete toetsing, hetgeen inhoudt dat de rechter in concrete gevallen bevoegd was een wet buiten toepassing te laten. De desbetreffende wet bleef in stand bleef, maar vond in het concrete aan de rechter voorgelegde geval geen toepassing.
Met de introductie van de Wet CHof is een nieuwe vorm van toetsing geïntroduceerd: abstracte toetsing. De rechter kijkt dan naar het voorschrift in zijn algemeenheid zonder acht te slaan op de specifieke omstandigheden van het geval.
Wij hebben hierover reeds twee uitspraken:
1.De Amnestiewet, waarin bepaald werd dat de amnestieverlening in strijd was met de Grondwet en internationale verdragen.
2. Ons kiesstelsel zoals geregeld in de Kiesregeling. Het CHof kwam tot het oordeel dat de artikelen 9 jo 24 Kiesregeling in strijd zijn met de G.W. en internationale verdragen. Het rechtsgevolg is dat genoemde artikelen onverbindend zijn.
Vele juristen hebben zich afgevraagd of het wel nodig was om een CHof te hebben, bemenst door juristen, die geen rechter zijn ook geen opleiding als zodanig behoeven te hebben, maar wel bevoegd zijn een abstracte toetsing te geven, terwijl de gewone rechter reeds bevoegd was tot concrete toetsing.
Instelling CHof als rechterlijk college
HFM stelt voor de wet te wijzigen in die zin dat het CHof in de toekomst als volgt wordt gedefinieerd:
Het Constitutioneel Hof is een zelfstandig orgaan met rechtspraak belast. Hiermee wordt teruggegaan naar de formulering van de Grondwet van 1975.
Artikel 141 lid 1 G.W. maakt het mogelijk dat de wet de kennisneming van de berechting van bepaalde rechtsgeschillen aan een andere rechter opdraagt dan de rechterlijke macht met rechtspraak belast.
HFM wijst erop dat het mogelijk is een administratief rechterlijk college in te stellen dat geheel buiten de structuur van het huidige Hof van Justitie valt.
Positionering van het CHof als rechterlijk college maakt het volgens HFM ook mogelijk het verbod aan o.a. rechters, advocaten, notarissen en leden van het O.M. te schrappen. Dit heeft als voordeel dat het reservoir van potentiële rechters wordt vergroot.
HFM is van mening dat indien zijn voorstellen worden geëffectueerd het CHof toekomstbestendig wordt gemaakt.