De afgelopen tijd is er heel wat ruis ontstaan over het doorstromingssysteem. Vanuit de samenleving zijn er heel wat opmerkingen over dit systeem gemaakt. Mensen vragen zich af hoe het komt dat leerlingen van de basisschool allemaal doorstromen. In een gesprek met Dagblad Suriname ging de minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, Marie Levens, in op dit onderwerp.
Waarom doorstromen?
De minister zegt, dat het altijd al haar bedoeling was om doorstromen in te voeren. Dit is volgens haar niet uit de lucht komen vallen. Het systeem van doorstromen is iets wat zij al zo’n 30-40 jaren heeft meegemaakt in verschillende landen waar zij heeft gewoond, gestudeerd en gewerkt. “Het is gewoon eerlijk naar kinderen toe om ze constant een vooruitzicht te geven, zonder dat je elke keer het ‘zwaard van Damocles’ boven hun hoofd houdt.” Volgens de minister hing het ‘zwaard van Damcoles’ (dreigend gevaar dat plotseling een eind kan maken aan iemands geluk) altijd boven de kinderen hun hoofd en dat stimuleerde niet om in alle relaxtheid naar het uiteindelijke doel te streven, namelijk iets leren en vooruit gaan.
Levens geeft in het gesprek aan, dat er vroeger een systeem in het onderwijs was, waarbij kinderen met heel slechte cijfers gingen doorstroomden wegens leeftijd. Het ging hierbij om kinderen in de leeftijd van 14-15 jaar. Deze kinderen bleven dus tussen de kleine kinderen op school zitten, aldus Levens.
“Dat heeft me altijd gestoord. Maar dat is niet de reden waarom ik doorstromen heb ingevoerd. Ik heb wel gezegd, dat je niet zo kunt omgaan met kinderen. Ze voelen dan dat je ze niet serieus neemt. En dat mag gewoon niet. Dus we gaan alle kinderen meenemen, dus ook de kinderen die niet goed meekunnen”, aldus Levens.
Noodzakelijk doorstromen door Covid
Door de Covid-pandemie waren de scholen genoodzaakt een paar maanden te sluiten en dat heeft het ministerie ernstig gestoord om een rustige start te hebben van het doorstromen, zoals dat professioneel gebeurd, stelt Levens. “Toen we de scholen weer moesten openen, na een aantal maanden, waren we genoodzaakt om door te stromen, omdat de kinderen geen les hadden gehad. Het zou betekenen dat alle kinderen massaal zouden blijven zitten, omdat niemand de norm had gehaald.”
De minister geeft dus aan, dat er in dit geval twee opties waren, of de kinderen massaal laten blijven zitten of juist laten doorstromen. De kinderen massaal laten blijven zitten zou geen optie zijn stelde zij, omdat er anders geen plek zou zijn voor de kleintjes die ook naar binnen wilden. “Dan zou je een generatie van 10.000-12.000 kinderen hebben die niet binnen konden komen, omdat de anderen niet vooruit gingen of opschoven. Toen hebben we gezegd schuiven jullie maar door, zodat de kleintjes binnen komen. En de leerkrachten vangen je precies daar op waar je gestopt bent het vorig jaar. Dat was meer een noodzakelijke doorstroming.”
De minister zegt ook, dat dit niet zo’n goede start is geweest, maar desondanks hebben de leerkrachten het afgelopen jaar een goede job kunnen verrichten. “We hebben samen geoefend en ook veel kritiek op elkaar uitgeoefend. Daardoor zijn we ook sterker geworden. Ik heb het altijd gewaardeerd dat mensen oprecht kritisch waren. Het komend jaar gaat het een stuk beter.”
Reguliere fase
De noodsituatie is nu al voorbij. Momenteel zitten de scholen in een reguliere fase. Met het systeem van doorstromen komen zwakke leerlingen terecht in een klas met sterke leerlingen. Aan de minister werd gevraagd wat haar kijk hierop is. Levens antwoordt, dat dit al altijd zo is geweest. Alle klassen hebben op z’n minst drie groepen, een groep die heel snel en brilliant is, een middenmodus (leerlingen met een iets langzamer tempo) en een groepje dat heel langzaam is. Volgens de minister is de middenmodus het grootst.
Dat groepje dat heel langzaam is, moeten we ook vasthouden, stelt Levens. “Dat deel dat niet echt mee kon zeiden we vroeger, we houden je wel vast, maar gaan niet op je letten. Dat mag niet meer. Als je dat kind vasthoudt op school, dan moet je ook iets serieus ermee doen, zodat het kind uiteindelijk in het 10e leerjaar komt en het getuigschrift krijgt. Wat ook niet meer mag, is overgaan wegens leeftijd. De lagere school is voor kinderen van 10 tot 12 jaar en we moeten zorgen dat ze langzaam vooruit gaan.”
Hoeveel aandacht kan een leerkracht aan de leerlingen besteden?
Hierop antwoordt Levens, dat zij hebben geprobeerd om de klassen veel kleiner te maken. Klassen van 25 leerlingen, hooguit 28 leerlingen, zodat de leerkrachten nog een beetje kunnen werken. Met grote klassen is dat veel moeilijker, stelde zij. Verder geeft ze aan, dat het ministerie met ruimtegebrek zit. “We zijn naarstig op zoek naar gebouwen die we kunnen huren, omdat er teveel kinderen zijn, die van de MULO komen. Dat is prettig, maar tegelijkertijd zitten we met ruimtegebrek voor kinderen die moeten doorstromen. Dat stukje zijn we aan het oplossen.”
Pijnpunten bij het doorstromingsproces
Enkele pijnpunten die opgenoemd zijn, zijn bijvoorbeeld “het was te snel”. En dat klopt, zegt Levens. “Het opschuiven/doorstromen tijdens de Covid-periode is ontzettend snel gegaan. En dan zit je met de perikelen van een verkeerde start. Maar ,daar mag je niet bij stil blijven staan.” Andere kritieken waren “waarom de cijfers zo snel loslaten?” Daar heeft men ook gelijk in, aldus Levens. Zij zegt, dat ze van de cijfers willen afstappen. De rode cijfers willen zij niet meer in het systeem. Waarom ze niet met cijfers wil werken heeft te maken met het feit, dat geen enkele leerkracht precies kan aangeven waarom hij/zij bijvoorbeeld een 1.7 geeft voor een opstel.
“Er zit teveel verschil in, als je drie leerkrachten hetzelfde werk laat corrigeren. Je krijgt dan ook drie verschillende cijfers. Dat spel heb ik al een keer gedaan om dit uit te leggen. De ene geeft een onvoldoende, de andere een 6 en de andere zelfs een 7. De spatie was te groot. Het ligt niet aan de leerkrachten, maar aan het systeem dat je de ruimte geeft om te beoordelen. Maar, dan zeg ik beoordeel in een blok waardoor de kinderen niet het gevoel hebben dat ze verschrikkelijk slecht hebben gewerkt.”
Levens haalt als voorbeeld het vak rekenen aan. “Rekenen heeft vier verschillende onderdelen. Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Bij optelsommen krijgt dat kind bijvoorbeeld een 9. Bij aftreksommen ook een 9. Maar, dan begint dat kind een beetje te knoeien bij vermenigvuldigen en delen. En dan krijgt het kind tweetjes.” Volgens de minister krijgt het kind dus een gemiddeld cijfer, waarbij er niet wordt verteld dat het kind wel goed is in enkele onderdelen. Hetzelfde geld volgens haar ook voor Nederlands. Misschien zit er ook een 8 tussen.
“Het gaat meer erom, dat je de ouders meer inzicht geeft, dat het kind bijvoorbeeld wel goed is in 5 onderdelen, maar in 2 onderdelen niet. Dan kan de leerkracht van de volgende klas ook extra aandacht besteden aan de 2 onderdelen waarin dat kind zwak is”, aldus Levens.
SK