De nieuwe Centrale Bankwet die donderdag in de Nationale Assemblee in behandeling is genomen zal bij goedkeuring de onafhankelijke positie van de Centrale Bank van Suriname moeten waarborgen.
De nieuwe Centrale Bankwet die nieuwe regels inhoudt voor het Centrale Bankwezen zal in de plaats komen van de verouderde Bankwet van 1956. De oude wet bevat diverse zwakheden en dient volgens een “assessment” door het IMF (Internationaal Monetair Fonds) gedaan in de 2016 en 2020 in overeenstemming gebracht te worden met internationale standaarden die gelden voor wetgeving betrekking hebben op centrale banken.
Op grond van de bevindingen van het IMF-rapport heeft de regering besloten om de Bankwet van 1956 te vervangen en in de nieuwe wet noodzakelijke aanpassingen te plegen, voornamelijk met betrekking tot het mandaat, de onafhankelijkheid en het bestuur van de Bank. De aanname van de nieuwe Bankwet behoort tot één van de actiepunten opgenomen in het IMF economisch ondersteuningprogramma aan Suriname.
Monetaire stabiliteit hoofddoelstelling
In het ontwerp van de nieuwe Bankwet is nu prijsstabiliteit c.q. monetaire stabiliteit als hoofddoelstelling opgenomen. Daarnaast staat in de nieuwe Bankwet, dat de Bank het behoud nastreeft van een adequaat functionerend financieel systeem c.q. financiële stabiliteit waarmee een duidelijke hiërarchie is bepaald in de taken van de Bank. De sociaal-economische taakstelling van de Bank is uit de wet gehaald, omdat deze een oneigenlijke taak is voor een centrale bank.
De Bankwet 1956 bood onvoldoende institutionele onafhankelijkheid aan de Centrale Bank, omdat de regering aanwijzingen kon geven aan de Bank en tevens functionarissen benoemen om zitting te nemen in het toezichtsorgaan van de Bank. Het is derhalve noodzakelijk gebleken om in de nieuwe Bankwet een expliciet verbod op te nemen voor de staat en elke andere instantie of instelling om de Bank te beïnvloeden of te instrueren.
De wet bevat verder verbeteringen betreffende de criteria en procedures voor de benoeming van de President, de directeuren en leden van de Raad van Commissarissen. Teneinde de onafhankelijkheid van de Centrale Bank te waarborgen mogen er geen vertegenwoordigers van regeringszijde zitting hebben in de Raad van Commissarissen. In deze Raad zullen zitting hebben kandidaten met een goede reputatie en aantoonbare ervaring op financieel-, bancair- en of juridisch gebied. Verder is er een dubbele vetoprocedure in de wet opgenomen voor de benoeming van de President van de Centrale Bank.
Directie van de Bank
In de oude Bankwet van 1956 staat dat de Centrale Bank wordt bestuurd door de President, die kon worden bijgestaan door één of meer directeuren. In de nieuwe wet wordt het bestuur van de Bank gevoerd door de directie, bestaande uit de President die als voorzitter optreedt, en minimaal drie tot maximaal vijf directeuren. Besluiten dienen in consensus genomen te worden.
De President en de directeuren worden voor een periode van 7 jaar benoemd en zijn slechts voor één termijn herbenoembaar. De periode van 7 jaar overstijgt een regeringsperiode. De benoeming geschiedt door de regering op voordracht van de Raad van Commissarissen. Op basis van een functieprofiel stelt de Raad een aanbevelingslijst op van drie kandidaten voor elke functie. De taken van de Raad van Commissarissen zijn expliciet in de nieuwe Bankwet opgenomen. Deze vorm van besluitvorming versterkt de governance van de Bank en haar effectiviteit.
In het ontwerp van de nieuwe Bankwet staat expliciet opgenomen het verbod op monetaire financiering. Bij de inwerkingtreding van de nieuwe wet maakt de huidige President van de Centrale Bank zijn termijn van 5 jaar af. De in functie zijnde directeuren worden opnieuw benoemd en voeren tezamen met de President het bestuur van de Bank.
SS