Vrije meningsuiting eindigt waar belediging begint

“De wet legt meningsvorming geen duimbreed in de weg”

Recentelijk ontstond er beroering over de vraag over of mensen nog wel kritiek mogen uiten. Daarbij werd een wet uit 1910 aangehaald door verschillende personen. Aan het maatschappelijk debat leverde advocaat Antoon Karg een bijdrage. Hij wees er onder andere op, dat voor de normale strafbaarstelling van een belediging artikel 320 van het Wetboek van Strafrecht voor iedere burger geldt. Bij een veroordeling door de rechter kan dat 6 maanden gevangenisstraf opleveren. Dit is echter geen misdrijf en er is ook geen sprake van voorlopige hechtenis. Anders is het met de wet uit 1910. In art. 152 staat dat belediging van het staatshoofd wordt bestraft met 5 jaar waar voorarrest wel geldt.

Strafrechtadvocaat Chandra Algoe (zie foto) zegt, dat het wetboek nog in 2015 voor het laatst is vernieuwd en dat ook over deze wet is gedebatteerd en is besloten het te behouden. Zij haalt aan dat de beledigingen van burger tot burger tot lagere straffen leiden, omdat dat onder een ander artikel valt. “Artikel 152 valt echter onder misdrijven tegen de staat Suriname, niet tegen de persoon van de president, want de president hoeft zich niet in persoon beledigd te voelen. Het gaat om het instituut van de president die je op een bepaalde manier beledigt, waardoor de staatsveiligheid in gevaar komt.”  

Algoe licht toe, dat om die reden de strafmaat veel hoger ligt en er op een andere wijze tegenaan wordt gekeken. “In de andere gevallen kan een straf voor 3 maanden gelden. Mensen die zich beledigd hebben gevoeld kunnen in een civiele procedure vragen om een rectificatie.” De strafrechtadvocaat merkt verder op, geen tegenstrijdigheid met de Grondwet te zien, omdat vrijheid van meningsuiting ook is opgenomen met als beperking: “behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet.”

Ter verduidelijking stelt Algoe: “Uw recht op vrije meningsuiting is erkend, alleen moeten wij er rekening mee houden dat wij bij het uiten van onze vrije mening niet anderen beledigen en of bedreigen. Want als je bezig bent om je mening te ventileren en je gebruikt daarbij bedreigende taal dan kom je op het terrein van een ander strafrecht wetsartikel, en daarmee kom je weer in het vizier van de strafwet en de politie.” Hiermee merkt de advocaat op, dat niemand zegt dat een mening niet gegeven kan worden. “En wat dat betreft zie ik niet dat de Grondwet niet wordt nageleefd”, formuleert zij.

Gekozen woorden

Bij het zich beledigd voelen wordt niet gelet op overgevoeligheid, maar wel op de gekozen bewoordingen. “Het doen van krenkende uitlatingen over iemands verstand of over de geestesgesteldheid van de persoon brengen de uitlatingen in het perspectief van het strafrecht.” Voor de advocaat is het zonneklaar, dat over het algemeen goed wordt begrepen wat krenkend voor een persoon is. “Ook de wijze waarop iets gezegd wordt is daarbij van betekenis.” Benadrukt wordt de keuze van woorden die als krenkend worden ervaren. De wet legt meningsvorming op een correcte wijze geen duimbreed in de weg, laat de advocaat optekenen. Wel legt Algoe bijzondere nadruk op het begrip ‘majesteitsschennis’. “Dit hoeft niet per definitie een belediging tegen de staat te zijn. Die twee zaken zijn niet hetzelfde. “Majesteitsschennis had als bedoeling dat je niets beledigend tegen of over de koning kon zeggen.”

Algoe stelt verder, dat majesteitsschennis in Nederland ondertussen uit de wetgeving is geschrapt. Wel merkt zij op dat in het begin er wel sprake van overtreding was bij het “opzettelijk beledigen van de koning”.  Tot slot wordt er nogmaals op gewezen, dat het recht op vrije meningsuiting in Suriname niet in gedrang komt, maar dat scheldwoorden uit den boze zijn. “Vrije meningsuiting is grondwettelijk verankerd, maar de vrije mening eindigt waar de belediging begint, want ieder mens heeft rechten”, zegt Algoe.

RB

error: Kopiëren mag niet!