Ingenieur Richard Kalloe is sceptisch over het voorstel van de Surinaamse regering aan de buitenlandse schuldeisers, met name de Oppenheimer obligatiehouders, om ze te compenseren voor geleden verliezen uit olie-gerelateerde inkomsten. De voormalige minister van Handel en Industrie en voormalig directeur van het Nationaal Ontwikkelingsbank (NOB) zegt niet te verwachten dat de onderhandelaars van de bondholders zullen meegaan met dit voorstel van Suriname.
De onderhandelingen met de bondholders over een herschikking van de obligatieschulden van in totaal US$ 675 miljoen bevinden zich nu in een fase waarin Suriname een nieuw voorstel op tafel heeft gelegd. In tegenstelling tot het eerste voorstel van juni vorig jaar, toen om een 70% “haircut” (korting) werd gevraagd, stelt Suriname nu een lagere “haircut” voor, en een compensatie voor nominale verliezen van de bondholders uit toekomstige inkomsten uit de olie- en gaswinning. Dit instrument wordt de value recovery mechanism (VRM) genoemd.
Zijn scepsis over het VRM-voorstel baseert Kalloe op het feit, dat de concessierechten over de olievoorkomens niet in handen van Suriname zijn, maar in handen van de buitenlandse oliemaatschappijen. Bovendien is het niet zeker of de oliemaatschappijen daadwerkelijk ertoe over zullen gaan de olie uit de bodem te pompen. Dat finaal investeringsbesluit van de oliemaatschappijen is van vele factoren afhankelijk, waaronder de lange termijn ontwikkelingen van de wereldmarktprijs van olie.
Ook de klimaatontwikkelingen in de wereld, waarbij het streven is om steeds meer over te stappen op duurzame energiebronnen, spelen een rol. De oliemaatschappijen kunnen evengoed besluiten om de voorraden olie voor de Surinaamse kust voorlopig te parkeren, omdat de te plegen investering bijvoorbeeld tweemaal hoger zijn dan die van Guyana. Ze kunnen besluiten tot betere tijden te wachten. Volgens Kalloe zijn de onderhandelaars van de bondholders ook op de hoogte van deze ontwikkelingen, en zullen die zeker ook meenemen bij de onderhandelingen met Suriname. Suriname heeft weliswaar de optie om zich voor 20% in te kopen in de olieproductie, maar kan die pas te gelde maken indien het de honderden miljoenen U$ dollars daarvoor neertelt. Tot dan heeft het geen enkel zeggenschap in de productie.
Meer openheid
Kalloe vindt wel, dat er meer openheid van zaken gegeven moet worden over de schuldonderhandelingen. Hij vreest dat vanwege de weinige transparantie er ook heimelijke afspraken met de schuldeisers gemaakt zouden kunnen worden, vooral die met de bilaterale schuldeisers, zoals China en India. Bij de schuldonderhandelingen zou het volgens Kalloe erom moeten gaan, dat Suriname voor een aantal jaren een “grace” periode (betalingsvrije periode) moet zien te bewerkstelligen. Maar, dan niet alleen voor de aflossing van de hoofdsom van de leningen, maar ook voor de betaling van rente. Ook dient de rente in zijn ogen gedurende de betalingsvrije periode stopgezet te worden. De rente zou niet mogen doorlopen, anders blijven die zich ophopen. Kalloe onderschrijft het enorm groot schuldenprobleem van Suriname.
Hij verwacht dat de schuldeisers, met name vooral de bondholders die zich meer commercieel opstellen dan de bilaterale schuldeisers (zoals China en India), een volledige aflossing zullen blijven eisen. De positie van Suriname is in beginsel één waarbij zij haar schulden erkent en zegt die ook terug te zullen betalen. Ze zegt echter dat te willen doen volgens de parameters zoals die met het Internationaal Monetair Fonds is overeengekomen en geheel binnen de mogelijkheden van de macro-economische ontwikkelingen.
SS