Carlo Jadnanansing
In het SJB 2021 no. 3 heeft mr. Steven Alfaisi (hierna ook te noemen de auteur) een artikel met grote actuele waarde geschreven, getiteld: “De anti-corruptiewet: noodzaak of deceptie?”. Mijn persoonlijk commentaar is in de ik-vorm weergegeven of met vermelding van mijn initialen.
De Anti-corruptiewet (ACW) is goedgekeurd op 24 september 2017, afgekondigd op 4 oktober 2017 en in werking getreden dertig dagen daarna. Het probleem is echter dat nog niet gesproken kan worden van een volledig operationele wet.
Hierbij rijst direct de vraag of een dergelijke wet (gedeeltelijk) toegepast kan worden, in die zin dat bestraffing o.g.v. deze wet kan plaatsvinden.
De centrale vraag voor de auteur is de navolgende: Is de huidige ACW en de aanpak vanuit de regering afdoende om preventief te werken op corruptie of deze effectief te bestrijden en het ontbrekende rechtsgevoel van gelijkheid van wet voor een ieder en aanpak van alle vormen van corruptie te herstellen?
De auteur bespreekt een aantal definities van het begrip corruptie met verwijzing o.a. naar het internationaal recht. De definitie in onze ACW is:
het door een publieke functionaris in de uitoefening van zijn functie misbruik maken van zijn functie of positie en/of de aan hem toegekende bevoegdheden en/of de daaruit voortvloeiende mogelijkheden tot beïnvloeding, waarbij hij of zij iets doet of nalaat vanwege een verkregen gift, dienst of belofte teneinde daaruit rechtstreeks onrechtmatig voordeel te verkrijgen.
De ACW definieert de begrippen publieke functie en publieke functionarissen. Het gaat niet uitsluitend om ambtenaren, maar ook functionarissen bij parastatale organisaties.
De auteur wijst erop dat corruptie vele vormen kan aannemen o.a.;
– landsdienaren die geld afdwingen of accepteren of voordelen genieten in ruil voor bepaalde diensten;
– politici die staatsmiddelen misbruiken of overheidsfuncties of contracten toewijzen aan hun financiers, vrienden en familie;
– ondernemingen die overheidsfunctionarissen omkopen voor lucratieve contracten.
Alfaisi benadrukt dat de operationalisatie van de wet nog niet heeft plaatsgevonden. De huidige regering heeft in 2020 een Presidentiële Commissie ingesteld met als opdracht staatsbesluiten en andere uitvoeringsbesluiten voor te bereiden t.b.v. de ACW. Dit wekt de indruk alsof de regering ervan uitging dat de wet nog niet toegepast kon worden (CJ).
De regering heeft nagelaten de Anti-Corruptie Commissie (ACC), genoemd in artikel 2 ACW, in te stellen. De taak van de ACC is o.a.: het belast zijn met preventie en registratie van meldingen van misstanden, verplichte afgifte door publieke functionarissen van schriftelijke verklaringen omtrent inkomen en vermogen.
Volgens Alfaisi is vervolging van corruptie zonder een ACW ook mogelijk o.g.v. het Wetboek van Strafrecht, waarvan zelden gebruik gemaakt is.
Tijdens voorgaande regeringen zijn er conceptvoorstellen geweest voor een ACW, maar deze is nooit tot stand gekomen omdat het breekpunt steeds was de verklaring van vermogen van alle politici, hoge ambtenaren en hoge functionarissen van parastatalen, en de terugwerking van de wet.
De auteur bestempelt met een metafoor de ACC als: het hart van de ACW. De ACC is echter nog steeds niet benoemd. De maatschappelijke en juridische discussie is of de wet hierdoor toepasbaar is of niet. Over de inwerkingtreding van de ACW valt volgens Alfaisi puur juridisch geen discussie te voeren. De wet is in werking getreden dertig dagen na haar afkondiging op 4 oktober 2017 en derhalve volgens de auteur toepasbaar. Dit in tegenstelling tot de mening van de advocaat van één van de verdachten, op grond dat de ACC niet benoemd is en de uitvoeringsbesluiten nog niet geslagen zijn.
Een andere interessante rechtsvraag is of een niet-publieke functionaris (zelfstandige registeraccountant) veroordeeld kan worden o.g.v. de ACW. In haar recente vonnis heeft de kantonrechter beslist dat de wet wel toegepast kan worden en heeft de verdachten (mede o.g.v. de ACW) tot forse gevangenisstraffen veroordeeld.
Hierbij wordt aangetekend dat het vonnis nog niet is gepubliceerd en in het onderhavige artikel uitgegaan wordt van de media-informatie.
De vraag die bij mij (CJ) rijst is: Als de ACW reeds toegepast kan worden, vallen de in art. 9 genoemde functionarissen, die volgens deze wet een verplichte verklaring omtrent inkomen en vermogen moeten geven, ook niet onder de werking van deze wet en zijn de strafbepalingen van art. 17 ook niet op hen van toepassing voor zover zij niet voldaan hebben aan het gestelde in art. 9? Hierbij moet ervan uitgegaan worden dat de wet vanaf 3 november 2017 toegepast kan worden.
De auteur vraagt zich af hoe de werking van de ACW zal zijn in de praktijk.
Thans is het vonnis door de kantonrechter uitgesproken. Alle veroordeelden hebben hoger beroep aangetekend. Er wordt reikhalzend uitgekeken naar het oordeel van het HvJ.
Als wij in aanmerking nemen dat het bijkans 2 jaar geduurd heeft voordat de verdachten berecht werden, kan niet anders gezegd worden dan dat zulks niet in overeenstemming is met het grondwettelijke principe van berechting binnen een redelijke termijn. Misschien zou dit enigszins gecorrigeerd kunnen worden door een spoedige behandeling van het hoger beroep. In de praktijk kan dat maanden of zelfs jaren duren (CJ)!
Paramaribo, 14 februari 2022.