De burgemeester van Almere, Franc Weerwind, sinds 9 september 2015, – geboren in Amsterdam op 22 september 1964, maar met met zijn wortels in Suriname – is benoemd aks minister van Rechtsbescherming in het vierde kabinet-Rutte. Verrassend, omdat hij zich met regelmaat heeft uitgelaten geen ‘post’ in de Haagse residentie te ambiëren.
Hij bevestigde zelf afgelopen zondag, na diverse mediaberichten en een bekendmaking vanuit zijn politieke partij D’66, zijn vertrek als burgemeester. In een brief aan de fractievoorzitters van de Almeerse gemeenteraad schreef hij: “De afgelopen weken is mijn naam in verband gebracht met (verschillende) ministersposten aangaande de vorming van het nieuwe kabinet. Vandaag heeft mijn partij D66 kenbaar gemaakt welke kandidaat-bewindspersonen worden voorgedragen voor het nieuwe kabinet. Graag informeer ik u dat ik ben voorgedragen als minister voor Rechtsbescherming. Hierna volgt een gesprek met de formateur. Hiermee is ook het moment gekomen, dat ik deze informatie met u kan delen.”
De Almeerse burgemeester had maandag een gesprek met formateur Mark Rutte waarna hij op 10 januari wordt beëdigd door koning Willem-Alexander.
Drie maanden geleden gaf Weerwind nog aan dat het ministerschap hem niet aantrekt. “Ik heb een klus te doen in Almere en dit staat absoluut niet in de agenda”, zo liet hij in oktober weten.
Toch wordt hij nu namens zijn partij D’66 bewindsman en laat zijn Almeerse klus verder afmaken door iemand anders.
Niet de eerste
Weerwind is overigens niet de eerste minister die zijn roots heeft liggen in Suriname.
A.G. Ellis
In het begin van de 20e eeuw was het ene Abraham George Ellis, die leefde van 26 augustus 1846, geboren in Paramaribo, tot en met 29 november 1916, toen hij te Amsterdam overleed, die de eerste minister in Nederland van Surinaamse afkomst werd en wel in de periode 1903-1905. Hij was minister van het ministerie van Marine in het kabinet Kuyper.
Marineofficier die onder meer commandant van de zeemacht in Indië was en commandant van de stelling van Den Helder. Groeide op in Suriname als zoon van een welgestelde hoofdambtenaar en een vrijgekochte Surinaamse slavin in Suriname geboren uit een gemengd huwelijk.
Ouders met slavernijverleden
De moeder van de minister, Maria Louisa de Hart, werd in slavernij geboren op de plantage Sardam in Suriname. Haar vader was de Joodse planter Mozes Meijer de Hart. Haar moeder was een slavin, die door Mozes werd vrijgekocht als ze samen al vier kinderen hebben en Maria Louisa een baby van een paar maanden is.
De ouders van George Abraham, Johannes Ellis en Maria Louisa de Hart, ontmoeten elkaar in Suriname en hadden veel gemeen. Beide hadden een zwarte moeder met een slavernijverleden en een witte vader die het tot grote rijkdom bracht. Zijn vader Johannes was een zoon van de Nederlandse gouverneur in Elmina op de Goudkust en een zwarte Ghanese. Hun eerste kind, de latere minister van Marine, werd in Suriname geboren en verhuisde met zijn ouders in 1860 naar de Herengracht in Amsterdam. Vader Johannes was toen 48 en ging rentenieren en zoon Abraham was veertien en schreef zich in bij het Koninklijk Instituut voor de Marine in Willemsoord.
Ellis was als zeeofficier ook lange tijd actief in de Oost. In he kabinet-Kuypert werd hij dus minister van Marine – van 16 maart 1903 tot 16 augustus 1905 – en kreeg de bijnaam ‘socialistenvreter’. Hij zou als als minister hard hebben opgetreden tegen mogelijke verzetshaarden bij de marine en ontsloeg alle bestuurders van de sociaaldemocratische Matrozenbond.
Hij was ook nog een paar dagen minister van Buitenlandse Zaken ad interim van 7 tot 16 augustus 1905.
Na zijn ministerschap werd hij nog andere lid van de Raad van Commissarissen bij de Nederlandsche Petroleum Maatschappij, rond 1912, en zo’n vier jaren later lid van het bestuur van de Koloniale Rubber Maatschappij te Amsterdam, omstreeks 1916.
Weinig ministers van niet-Nederlandse afkomst in parlementaire geschiedenis Nederland
In de hele Nederlandse parlementaire geschiedenis is het aantal bewindslieden van niet-Nederlandse herkomst op de vingers van amper twee handen te tellen. In het recente verleden waren er de staatssecretarissen Ahmed Aboutaleb (Marokkaanse achtergrond) en Nebahat Albayrak van Turkse komaf. Twee dagen lang was de in Suriname geboren Philomena Bijlhout staatssecretaris. J.F. Gabor – kind van Hongaarse vluchtelingen – was staatssecretaris van 1990 tot 1998. En verder zat er in de regering in ballingschap in Londen een halfjaar lang een minister zonder portefeuille, Pangeran Adipadi Soejona, moslim van Javaanse herkomst.
Des te groter de verbazing over de eerste en enige minister van Surinaamse komaf Abraham George Ellis. Hij was minister van Marine in een periode waarin er in Nederland slechts 50.000 inwoners (zo’n 1 procent) van niet-Nederlandse nationaliteit woonden. Het is nooit duidelijk geworden waarom juist Ellis werd aangesteld als minister.
PK
(Bronnen: parlement.com, historischnieuwsblad.nl en resources.huygens.knaw.nl/)