In SJB 2021 no. 2 heeft mr. Ed J.H. van den Boogaard een belangwekkende verhandeling geschreven: “Moeten we de politiek nog langer laten bepalen of een politieke ambtsdrager strafrechtelijk vervolgd mag worden in geval van verdenking van een ambtsmisdrijf?”.
De kernvraag van het betoog is of de huidige procedure van artikel 140 G.W. nog gehandhaafd moet worden of dat de G.W. gewijzigd moet worden in die zin dat strafvervolging van een politieke ambtsdrager moet plaatsvinden zonder betrokkenheid van DNA.
Volgens de geldende wettelijke regeling moet de P.G. alvorens te mogen vervolgen, eerst een vordering tot inbeschuldigingstelling richten aan DNA.
In de meeste gevallen is er sprake geweest van een functionaris uit de zittende regering die in de fout gegaan is. In sommige gevallen heeft DNA beslist dat er wel een vervolging moet komen, maar het lijkt erop dat partijloyaliteit of coalitiebelangen een hoofdrol spelen.
Dit leidt ertoe dat er veelal niet tot vervolging kan worden overgegaan.
Van den Boogaard noemt als recente voorbeeld o.a. de vervolging tegen de ex-minister van Financiën. Deze functionaris was in eerste instantie gered door wat de auteur noemt: zijn politieke bloedverwanten. Toen een nieuwe DNA in functie trad werd alsnog besloten tot vervolging.
In zijn uitvoerig artikel maakt de auteur een vergelijking tussen Suriname en Nederland.
Wie behoren tot de categorie politieke ambtsdragers?
In Suriname zijn de voornaamste: de President van de Republiek, de Vicepresident, de ministers. In Nederland: de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen.
De hiervoor genoemde personen hebben het voorrecht berecht te worden door een zgn. Forum Privilegiatum (bevoorkeurde rechtsinstantie).
Voor Suriname is dat het HvJ en voor Nederland de HR.
De reden voor de bevoorrechte wijze van berechting is naar aangenomen wordt de “hoogheid” van de functie. De procedure die hieraan ten grondslag ligt, is dus dat de betrokken gezagsdrager in eerste en tevens hoogste instantie door het desbetreffende hoogste rechtscollege wordt berecht.
Naderhand zijn zowel Suriname als Nederland partij geworden bij verdragen die het als een grondrecht zien dat berechting in twee instanties moet geschieden. Nederland heeft gebruikgemaakt van een voorbehoud terwijl Suriname dat niet gedaan heeft.
Dit heeft tot gevolg gehad dat een Surinaamse ex-minister met succes een beroep op dit beginsel heeft kunnen doen bij het Inter-Amerikaanse Hof.
Daarna is in de Surinaamse wet de mogelijkheid geschapen voor appél bij het HvJ in een vergrote samenstelling.
Vermeldenswaard is dat in Suriname verscheidene vervolgingen, gevolgd door veroordelingen hebben plaatsgevonden van politieke ambtsdragers, terwijl in Nederland – dat voor ons als voorbeeld heeft gediend – nimmer een strafvervolging tegen politieke ambtsdragers is ingesteld, ondanks een aantal gedane verzoeken hiertoe.
Aard van de vordering tot inbeschuldigingstelling
De door het OM gedane vordering behelst niet een beoordeling of er voldoende bewijs is voor het gepleegde strafbare feit.
DNA moet uitsluitend beoordelen of de vervolging in politiek bestuurlijk opzicht in het algemeen belang moet worden geacht. Dit waarschijnlijk om onrust in de samenleving te voorkomen.
Past een dergelijke procedure nog in deze tijd?
Deze vraag is o.a. aan de orde gekomen bij de grondwetswijziging van 1983 in Nederland. Het werd toen nog nodig geoordeeld om de bevoorrechte procedure te behouden om te voorkomen dat op lichtvaardige gronden tot strafrechtelijke vervolging van politieke ambtsdragers wordt overgegaan, aangezien zulks gevolgen en effecten kan hebben met sterke politieke dimensies. Er werd dus voorbijgegaan aan het argument dat er sprake zou zijn van strijd met het gelijkheidbeginsel.
De auteur is er voorstander van dat de politieke beïnvloeding van een proces tegen een politieke ambtsdrager moet worden voorkomen. Hij wijst op diverse voorbeelden in de wereld waar zulks het geval is. Één van de voorbeelden is de Staatsregeling van Sint Maarten van 2010.
Dit eiland maakt nog steeds deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden, maar heeft ervoor gekozen dat vervolging van alle strafbare feiten – ook die gepleegd door politieke ambtsdragers – uitsluitend door het OM geschiedt.
Van den Boogaard spreekt daarom de hoop uit dat bij herziening van de GW het instituut van Forum Privilegiatum zal worden verlaten.
De auteur is niet de enige die dit standpunt huldigt. Uit de door hem aangehaalde literatuur en mediaberichten blijkt duidelijk dat zowel in als buiten Suriname velen (ook CJ, de samensteller van dit artikel) het met hem eens zijn.
Schrijver dezes (CJ) merkt op dat indien artikel 140 G.W. (met bijbehorende organieke wet) geschrapt wordt, wij meer op de weg van Trefossa zitten (recht en waarheid maken vrij) en het democratisch proces met verve kunnen vervolgen!
Carlo Jadnanansing