Hoewel ze kunnen schokken of kwetsen, vallen veel uitlatingen of beledigingen onder de vrijheid van meningsuiting. Die vrijheid mag echter niet grenzeloos zijn.
Wie toetreedt tot het parlement, weet dat hij of zij zich moet houden aan reglementen van orde waarin alle regels staan waaraan Kamerleden zich dienen te houden. Dat het er soms verhit toegaat, kan en mag. Echter, hoe boos je ook bent, schelden en beledigen, mogen nooit toegelaten worden. Men hoort zich te beheersen en respect voor de kamer te hebben. Schelden is altijd schadelijk en is een teken van zwakte. Het schaadt de reputatie van de schelder, die zichzelf te kijk zet als iemand die zich niet kan beheersen, en dus ongeschikt is om het volk te vertegenwoordigen of het land te besturen. Met andere woorden een hoge positie en gescheld mogen niet samengaan. Standpunten moeten zo nauwkeurig mogelijk worden weergeven maar belangrijker is om ze los te koppelen van personen. Scheldwoorden verleggen de aandacht naar de persoon die scheldt, in plaats van naar zijn standpunt. Elk parlement hoort een toonbeeld van fatsoen te zijn, daar het een rolmodel is, dus schelden past daar niet bij.
Bijna alles wat een politicus doet, komt tot ons door middel van het gesproken of geschreven woord: een schriftelijke inbreng in de vorm van een parlementaire vraag of opiniebijdrage in een krant, een mondeling betoog in het parlement, of het indienen van een motie. Ook bij een interview moet de politicus bijna een taalkunstenaar zijn. Hij moet zijn woorden immers zorgvuldig kiezen. Dat lukt slechts weinigen. De politicus die niet (goed) uit zijn woorden kan komen, heeft dus een probleem. Deze persoon heeft in de politiek eigenlijk weinig of niets te zoeken. Een goede manier om politici ‐ met meer retorisch vermogen ‐ te krijgen, is via selectie. Wie geen mening kan ontwikkelen, moet buiten de politiek blijven.
Een ander probleem is ruw taalgebruik. Er zijn politici die ruwe taal gebruiken, beledigen en schelden alsof ze niet anders gewend zijn. Ze weten niet wat schoon en netjes is. Rolling in the muck is not the best way of getting clean. Ruw taalgebruik heeft een negatieve invloed op de gepercipieerde gepastheid, aantrekkelijkheid en competentie van de politicus. Politici moeten beseffen dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun gedrag en taalgebruik. Ongeoorloofd gedrag, in welke vorm dan ook, is niet alleen schadelijk voor henzelf maar voor het gehele politieke bedrijf. Your behavior is a choice; it is not who you are. Politici die inhoudelijke meningsverschillen in de persoonlijke sfeer trekken, op de man of vrouw spelen en afbreuk doen aan wederzijds respect, schaden daarmee zichzelf en het aanzien van de politiek. Ook de ander benaderen met een vooringenomen negatieve houding is verkeerd. Bijvoorbeeld toen de president voor een werkbezoek naar Nederland vertrok, riep Belfort in zijn programma bij Apintie dat de president op snoepreis ging, terwijl a volk e`pina. Toen later bleek hoeveel positiefs de president in die week had bereikt voor Suriname, heeft hij niet het fatsoen gehad om sorry te zeggen of dat ook te vermelden in zijn programma. Wie alleen maar scheldt en negatieve dingen suggereert, zonder van tijd tot tijd te belichten wat er wel goed gaat, werkt erg mee aan een eenzijdig, maar vooral ook onjuist beeld. Iemand kwaadwillig iets verwijten zodat deze persoon wordt blootgesteld aan publieke verachting, zonder dat men erin slaagt het wettelijke bewijs ervan te leveren, maakt zich schuldig aan laster. De eer en goede naam van de persoon worden dan aangetast. Een blik in ons eigen parlement laat zien dat laster en eerroof jammer genoeg vaak voorkomen.
Gelukkig zijn er in ons parlement ook mensen die een diep respect verdienen omdat ze zich onder alle omstandigheden fatsoenlijk blijven presenteren. Ze worden vaak bespot, ruw aangesproken en beledigd en toch schelden ze niet terug. Ze weigeren met hun gedrag en taalgebruik af te dalen naar het niveau van de aanvaller en weerleggen hun standpunt of geven uitleg op een rustige en fatsoenlijke manier. Dat is bewonderenswaardig en oogst een diep respect. Bijvoorbeeld de heer Achaibersing, de heer Bee, de heer Ramdin, de heer Rusland, Cedric van Samson en vooral de president zijn het wandelende voorbeeld van parlementariërs die respect oogsten als mens en als politicus. Ze hebben dit innerlijk fatsoen duidelijk van huis uit meegekregen, dus hebben ze er geen moeite mee om zich aan het reglement van orde in het parlement te houden. Eigenlijk zou dit reglement niet als een stok achter de deur gebruikt hoeven worden. Elk mens zou dit innerlijk fatsoen van huis moeten meekrijgen om een meerwaarde voor de samenleving te kunnen zijn. Veel mensen hebben dit niet met de opvoeding meegekregen. Je kunt mensen dus niet beschermen tegen hun eigen slechte gedrag maar je kunt wel weigeren om eraan bij te dragen. Bad behavior only continues for those who allow it. Ambtsdragers moeten, wat hun gedrag betreft, niet alleen bevrediging vinden in een uitbarsting van een moment, maar bij zichzelf te rade gaan hoe ze zouden willen worden herinnerd na hun regeerperiode. Als een rustige, integere parlementariër die weet waar hij over sprak en een goed rolmodel was of als een man die als mens en als politicus het slechte voorbeeld gaf en geen respect verdient.
“Behavior is the mirror in which everyone shows their image.”
Josta Vaseur