In DNA zijn 2 wetten in behandeling genomen die op social media weer voor veel heibel hebben gezorgd. Het is inmiddels overduidelijk dat de Surinaamse bevolking door de verhoging van de vele prijzen in het land overgevoelig is geworden. Er wordt veel gegeneraliseerd, men houdt geen rekening met elkaars gevoelens en er wordt naar een zondebok gezocht. De armoede is in bepaalde groepen harder aangekomen dan in andere. We zullen hieronder straks u herinneren aan een paar gevallen in de geschiedenis van de mensheid in het zoeken naar zondebokken en waartoe het heeft geleid. Maar eerst kort over de twee wetswijzigingen die in DNA zijn behandeld. Ten eerste is er de aanpassing van de Zegelwet. Met de aanpassing van de Zegelwet wordt het minder duur om grond van ouders op kinderen of ander familie over te dragen. Door de kosten kunnen veel families de overdracht van grond niet finaliseren en zo ontstaan er ook veel onverdeelde boedels in Suriname. In Suriname is over het algemeen bewezen dat ouders vaak een aan hun toebehorend stuk domeingrond verkavelen om aan hun kinderen over te dragen. Met de kosten die daarbij gepaard gaan, zoals de landmeters-, taxateurs, notaris en overige overdrachtskosten is het meer dan redelijk en billijk dat het zegelrecht voor deze groep personen verminderd wordt. Degenen die geen titels op grond bezitten en dat ook niet willen, zullen het oneens zijn met deze wetswijziging. En dan hebben wij de wijziging van het Decreet Uitgifte Domeingrond, dat in 2017 al is gewijzigd middels de zogenaamde Wet Bescherming Dorpsgebieden. Het karakter van deze soort wetten dragen bij aan het verder opdelen van het land omdat deze wettelijke ingrepen aan het ongeschoolde deel van de bevolking niet wordt uitgelegd. De wijziging van het decreet heeft meer tot doel om de wijze van indiening en behandeling van aanvragen voor overdracht in eigendom te versoepelen en overzichtelijker te maken. Hel kort willen we hier aangeven dat allerlei groepen mensen in Suriname zich hebben vergrepen aan het land waarvoor ze waakten en zich delen toe-eigenden. In het publieke debat zien we dat alleen op enkele mensen wordt gelet en dat de rest wordt verzwegen. Maar dit alles staat in verband met de zondebok waarnaar men zoekt.
Vanwege de beperkte ruimte zullen we het vandaag maar hebben over1 geval van ‘scapegoating’. Een andere keer gaan we in op de bekende gevallen van Mary Antoinette en de joden. De Rwandese genocide was een volkerenmoord die in 1994 plaatsvond in het Afrikaanse land Rwanda. Gedurende deze genocide werden naar schatting 500.000 tot 1 miljoen Tutsi’s (ongeveer 70% van de totale bevolkingsgroep) en gematigde Hutu’s in een periode van 100 dagen, van 7 april tot 15 juli 1994, vermoord. De oorzaak van de genocide ligt in de verstoring in de koloniale tijd van de verhoudingen tussen de Hutu-meerderheid (85%) en de Tutsi-minderheid (14%). Latere machthebbers hebben de tegenstellingen en sentimenten daarover aangewakkerd. De Rwandese Genocide is de som van decennialange processen van politieke legitimatie en besluitvorming, diepgewortelde opvattingen over etniciteit, een cultuur van sociale uitsluiting en straffeloosheid. Propaganda was een belangrijk wapen in het grootschalige etnische geweld. De basis werd gevormd door een pro-Hutu-/anti-Tutsi-ideologie die al twee jaar vóór de revolutie van 1959 was neergelegd in een Hutu-manifest. Het was de neerslag van een doctrine die was afgeleid van koloniale opvattingen waarin Tutsi’s werden beschouwd als buitenlandse indringers die de ‘autochtone’ Hutu’s hadden onderworpen. In toespraken van extremisten op politieke en militaire bijeenkomsten werd regelmatig gezinspeeld op het uitroeien van de Tutsi’s. Burgers werd angst ingeboezemd met berichten in de pers en verzonnen verhalen over grootschalige slachtpartijen onder Hutu’s. Soms werd propaganda kracht bijgezet met ‘special effects’. Vanaf juli 1993 werden Hutu’s verder opgehitst via de Radio Télévision Libre des Mille Collines (RTLM). RTLM noemde individuele Tutsi’s en leden van de oppositie ‘vijanden’ of ‘verraders’ die de dood verdienden. Het station was opgericht door leden van de extremistische partij CDR en zou gedurende de volkerenmoord een belangrijke bijdrage leveren aan het geweld. Een onderzoek van de Harvard-universiteit heeft aangetoond dat in gebieden waar de radio-ontvangst het beste was, de meeste moorden werden gepleegd en dat daar relatief meer daders aan meewerkten. Vanaf januari 1994 kwamen er waarschuwingen naar buiten die de ernst van de situatie duidelijk maakten. De Belgische ambassadeur in Kigali waarschuwde zijn regering in Brussel voor de haat die via RTLM werd verspreid. Dezelfde maand stuurde de commandant van de vredesmacht de eerste berichten aan het VN-hoofdkwartier over geheime voorbereidingen voor volkerenmoord. Een informant vertelde dat de milities in staat waren om in twintig minuten duizend mensen om te brengen. De krant Kangura waarschuwde in verschillende uitgaven dat de moord op de president aanstaande was. Een paar dagen vóór het begin van de genocide voorspelde RTLM een nieuwe golf van geweld en op 4 april vertelde de belangrijkste leider van de extremisten, in het bijzijn van VN-officieren dat het voor de vrede noodzakelijk zou zijn om “hen” uit de weg te ruimen. De motieven voor het meewerken aan de slachtpartijen waren velerlei. Behalve de door propaganda ingeboezemde haat en angst waren er ook daders die uit conformisme of opportunisme handelden. Woningen van slachtoffers werden geplunderd of in bezit genomen. Voor werk- en landloze jonge mannen was het de enige manier om een stukje grond te bemachtigen. Soms werden ze gedwongen deel te nemen in het kader van Umuganda, gemeenschapswerk. Zo dekten de aanstichters zich in door medeplichtigen te maken en een collectieve schuld te creëren. Sommige onderzoekers noemen het een intieme genocide omdat daders ook buren en collega’s vermoordden en in sommige gevallen zelfs familieleden. Surinamers moeten hieruit hun lessen leren.