Steun voor positie regering bij onderhandelingen bondholders zou sieren

De onderhandelingen met de bondholders over voorwaarden van herschikking van de zogenoemde Oppenheimer obligatieleningen van in totaal US$ 700 miljoen bevinden zich pas in een beginstadium. Het was verwachtbaar dat het comité van bondholders het eerste bod van Suriname voor een 70 procent schuldenkorting en een belastingsvrije periode tot 2025 zou afwijzen. Het was ook verwachtbaar, dat de bondholders in reactie op het voorstel voor de hoge schuldenkorting zeer scherp uit de hoek zouden komen en Suriname als onbetrouwbaar zou bestempelen. Dit zijn de beginposities van partijen in onderhandeling en hoeft niet perse tot paniekreacties te leiden. Dit blijkt immers ook uit de beursnoteringen van bedoelde obligaties op de internationale financiële markt. De beursnotering bleef rustig rond de US$ 63.

Nu pas ter zake doend

Partijen hebben eerder publieke verklaringen afgelegd over hun respectieve posities naar elkaar toe, maar deze doen nu pas ter zake, omdat het nu op de onderhandelingstafel zijn gelegd. De onderhandelingen over de voorwaarden van een schuldherschikking kunnen nog enkele maanden tot een jaar duren. Suriname wil een zo hoog mogelijke korting op de schulden en de rente aflossingen zo lang mogelijk uitgesteld krijgen. Zodoende wordt de druk op de staatsbegroting weggenomen en ontstaat er ruimte om het staatshuishouden met prudent beleid draaiende te houden terwijl het Herstelprogramma met IMF (Internatiionaal Monetair Fonds) ondersteuning (US$ 690 miljoen voor komende 3 jaar) wordt uitgevoerd. 

De bondholders van hun kant willen het liefst hun belegging met rente zo veel mogelijk terugbetaald zien volgens de gemaakte afspraken (halfjaarlijkse renteaflossing en volledige terugbetaling leningen). Ze zijn zich ervan bewust dat ze uiteindelijk een verlies op het volledig geleend bedrag zullen lijden en moeten accepteren. Dat verlies trachten zij zo min mogelijk te houden, doch willen wel iets terug voor onder meer het feit dat ze tot nu toe zijn meegegaan met uitstel van rentebetalingen. Wat uiteindelijk uit de onderhandelingen komt met betrekking tot de halfjaarlijkse rentebetalingen maakt voor Suriname veel uit. Jaarlijks moet Suriname voor beide Obligatieleningen (US$ 550 miljoen en US$ 150 miljoen) een bedrag in de orde van US$ 72 miljoen aan rentebetalingen aflossen. 

Molensteen om de nek

Dit is wat Financiën-minister Armand Achaibersing de afgelopen tijden herhaaldelijk bestempeld heeft als de grote molensteen die om de nek van de Surinaamse economie hangt.

In de Nationale Assemblee heeft hij afgelopen maandag gezegd, dat als dit bedrag betaald wordt, zoals de oppositie/NDP dat voorstelt, er nauwelijks geld overblijft op de staatsbegroting om de salarissen en subsidies te betalen. De overheid zou nauwelijks draaiende gehouden kunnen worden. Hij noemde daarom de benadering van de oppositie/NDP van het schuldenvraagstuk een struisvogel benadering.   

De econoom Jim Bousaid, voormalig directeur van de Hakrinbank, zei maandag in het radioprogramma ABC-Actueel persoonlijk te verwachten dat de de bondholder zullen trachten de onderhandelingen zo lang mogelijk te rekken totdat de buitenlandse oliemaatschappijen hun finale investeringsbesluiten hebben genomen met betrekking tot offshore olieproductie. De verwachting is dat zulks ergens in 2022 gebeurt. Uit dat besluit zal dan enige verwachtingen kunnen worden vastgesteld over Suriname’s inkomsten uit de olie- en gasinsdustrie. Volgens Bousaid zouden de bondholders dan kunnen stellen dat de vooruitzichten van inkomsten voor Suriname er goed uitzien, en dus wel makkelijker over de brug kan komen en haar verplichtingen nakomt.

Redenering bondholders

Bousaid maakte zijn analyse over waarom de bondholders zo scherp uit de hoek zijn gekomen door Suriname als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig te bestempelen. Feitelijk en simpel bezien is zulks begrijpelijk vanuit hun oogpunt. Als je geld hebt geleend en niet terug betaald, dan ben je onbetrouwbaar.

Maar. volgens Bousaid zijn het de mensen die nu harde kritiek leveren op de huidige regering, de grote schuldigen waarom de bondholders Suriname thans verwijt van “niet te goeder trouw” te handelen. Hij legt uit hoe dat volgens hem precies zit. Terecht stelt het NDP-Assembleelid Ashwin Adhin dat een bedrag van US$ 300 miljoen van de US$ 550 miljoen obligatielening naar Staatsolie is gegaan voor de productie investeringen. Maar, Staatsolie heeft dit bedrag reeds lang geleden betaald aan de Staat. In plaats van dit bedrag opzij te zetten ten behoeve van rentebetalingen of aflossing van de lening in 2026, heeft de toenmalige regering dit geld verbrast. En daar is waar de bondholders zich onder andere druk over maken.

Een ander reden waarom de bondholders Suriname van niet te goeder trouw handelen verwijt is het feit, dat de overname van de Afobakadam die uit de obligatielening van US$ 150 miljoen is betaald, gratis is overgedragen aan Staatsolie om te exploiteren. Vanuit het oogpunt van de bondholders bezien is zulks moeilijk te begrijpen, omdat de dam een productie assets is en met inkomsten uit energieproductie zouden terugbetaling van de lening makkelijk kunnen hebben plaatsgevonden.

De kernvraag is volgens Jim Bousaid, wie is verantwoordelijk geweest voor dit besluit om de dam gratis over te dragen aan Staatsolie? Niet de huidige regering is daar verantwoordelijk voor. Als iemand blaam treft dan is het de regering Bouterse/Adhin. Voor de econoom zit er in de redenering van de bondholder in zijn ogen wel wat in.

Aflossingscapaciteit

Overigens vindt hij persoonlijk dat de overname van de dam niet met de dure Oppenheimer lening moest worden gefinancierd, maar met  leningen op de “groene obligatiemarkt”. De dam produceert immers schone energie en de rente op de groene obligatiemarkt ligt rond de 4 procent.

Een derde reden waarom volgens Jim Bousaid Suriname ongeloofwaardig overkomt bij de bondholders is, dat in hun optiek Suriname meer aflossingscapaciteit heeft dan dat het doet overkomen. Zij doelen hiermee voornamelijk op toekomstige inkomsten uit de olie- en gasindustrie. Op dit stuk stelt Suriname, daarbij ondersteunt door het IMF, zich formeel op. Ze zegt niet op die “toekomstige” inkomsten te kunnen bogen. omdat de investeerders nog geen finale investeringsbesluiten hebben genomen. De oliemaatschappijen zijn thans bezig met boringen om precies vast te stellen hoe groot de oliebronnnen zijn. Het kan ook zo zijn. dat de boringen uitwijzen dat het financieel economisch niet verantwoord is om investeringen te doen voor olieproductie. Klaarblijkelijk zien de bondholders dat anders. De positie van Suriname op dit stuk is. dat ze wel bereid is de bondholders te compenseren uit toekomstige olie inkomsten voor geleden verliezen op de leningen. President Chandrikapersad Santokhi zei hierover eerder deze maand in het parlement, dat de voorwaarde hierbij wel is dat eerst het Surinaams volk aan bod komt. 

Suriname heeft met de oliemaatschappijen een productie sharing contract gesloten van 20 procent. Dat betekent, dat ze de optie heeft om zich voor 20 procent in te kopen met aandelen in de olieproductie te kopen. Dagblad Suriname schreef eerder hierover dat hiervoor een bedrag van ruim US$ 1 miljard nodig zal zijn. 

Optie niet uit handen geven

Bousaid gaf verder aan, dat belangrijk is om in het oog te houden dat deze 20 procent aandelenoptie niet uit handen wordt gegeven tijdens de onderhandelingen over schuldherschikking. Volgens hem was de vorige minister van Financiën, Gillmore Hoefdraad. bezig deze aandelenoptie te verkopen. “Gelukkig is dat niet doorgegaan”, aldus Bousaid. Hij brengt in herinnering, dat indertijd president Jules Wijdenbosch in 1998 ook geprobeerd heeft een groot deel van Staatsolie te verkopen aan een buitenlandse maatschappij die ondertussen failliet is gegaan. De positie van de huidige regering is om deze “assets” in Surinaamse handen te behouden en uit de opbrengsten daaruit aflossingen te doen. Volgens hem is dit het wezenlijk verschil in houding en positie van de huidige regering en de vorige regering. Hij zegt daarom diep teleurgesteld te zijn in de houding van de oppositie/NDP die harde kritiek heeft geuit aan het adres van de regering voor haar onderhandelingspositie. Eigenlijk heeft de oppositie/NDP gezegd, dat de bondholders gelijk hebben om Suriname als onbetrouwbaar uit te maken. Het zou de NDP-fractie in de assemblee sieren om eigenlijk de Surinaamse te ondersteunen bij de onderhandlingen, “omdat wij als arm land onderhandelen om een korting te krijgen die goed gaat zijn voor het Surinaams volk”, aldus Bousaid. “Uitgerekend jouw eigen landgenoten die verantwoordelijk zijn voor voor deze rotzooi en eigenlijk de blaam moeten krijgen voor wat is gebeurd die nu de regering verwijten doet het land te schande te zetten.”  Dat voelt volgens hem als een dolksteek in de rug.

Mogelijk akkoord met 40 procent korting

In het radioprogramma ABC-actueel zei Jim Bousaid ook persoonlijk te verwachten, dat de bondholders uiteindelijk mogelijk mee zullen kunnen gaan met een schuldenkorting van 40 procent. Hij baseert dit op wat op de beurs met de noteringen van de Oppenheimer obligaties gebeurt. De obligaties zijn sedert vorige maand van US$ 70 gedaald naar wat het nu is: rond de US$ 63. De bondholders zijn met de recente ontwikkelingen tijdens de onderhandelingen niet in paniek geraakt. Dat geeft aan dat ze “dedicated” zijn om te onderhandelen. De beursnotering van US$ 63 geeft naar de persoonlijke mening van Bousaid aan waar ze eigenlijk naar toe willen gaan: een korting van in de buurt van 40 procent. Dat is volgens hem internationaal gangbaar voor landen die in een moeilijke situatie verkeren. Volgens de analyses van onder andere het IMF zou Suriname met 70 procent enigszins kunnen uitkomen, maar kijkend naar de bewegingen op de beurs denkt Bousaid dat de bondholders richting 40 procent op willen gaan, met een compensatie op langere termijn (value recovery plan) uit toekomstige olie inkomsten. “Maar het is een kwestie van onderhandelen”, aldus de econoom spreken op persoonlijke titel.

SS

error: Kopiëren mag niet!