Ik blik terug op de komst van de eerste groep der contractarbeiders uit het voormalige Britse koloniale gebied India op 5 juni 1873 in Suriname. Na een kort resumé volgt een historisch beeld van enkele gebeurtenissen, dat ons doet walgen van wat de koloniale heersers met onze voorouders straffeloos konden blijven doen. De behandelingen scheelden niet veel van de tijd der slavernij. Ondanks dat bleef het 2/3 deel van de bijna 34 duizend aangevoerde kantraki’s na hun contract op het Zuid-Amerikaanse continent definitief achter. De nazaten maakten hun onvervulde dromen waar.
Lalla Rookh van Amerikaanse oorsprong
Op de 4de en 5de juni worden in Suriname en in Nederland jaarlijks allerlei festiviteiten georganiseerd ter gelegenheid van de viering of herdenking van komst der eerste groep van de arbeidsmigranten uit het voormalig Brits-Indië. De reis per zeilschip Lalla Rookh begon op 26 februari 1873 in Calcutta, thans Kolkata, vanuit de internationale transporthaven aan de Riverbank en duurde 99 dagen voor het op 4 juni 1873 aan de monding van de Surinamerivier nabij het vuurschip ten anker ging. Lalla Rookh was origineel van een Amerikaanse herkomst en had een metalen onderstel met een lengte van 61 meter en een bovenbreedte van 12 meter. Het stond onder het gezag van kapitein Gilliat. Het schip was bij haar vertrek overbezet en er was zelfs sprake van slechte voorzieningen en misstanden gedurende de reis aan boord. Van de 410 ingescheepte passagiers overleden onderweg 11. Van de 399 die de overtocht wel overleefden waren 279 mannen, 70 vrouwen, 32 jongens en 18 meisjes. Kort na de aankomst overleed er nog één te Nieuw Amsterdam. Anders dan bij de latere overtochten werden ze allen na de aankomst in Fort Nieuw-Amsterdam over enkele plantages verdeeld. Daarna volgen er meerdere verschepingen, waarvan de laatste met het stoomschip Deva in mei 1916.
Nakomelingen schreven hun geschiedenis
In mijn memoires ‘Verlaten Verleden’ (2021) heb ik het eerste hoofdstuk gewijd aan de geschiedenis van de Hindostaanse contractarbeiders, hierna de kantraki’s. Ik memoreer aan het einde van dat hoofdstuk het moedige besluit van de achtergebleven stamouders, die hun nakomelingen de mogelijkheden achterlieten om in het land van Sri Rama (Suriname) zich verder te ontplooien. En warempel. Als ik anno 2021 kijk naar hetgeen hun nazaten in en buiten Suriname tot nu toe hebben kunnen bereiken door hard te werken, en geloof in eigen kracht en religie, dan kan ik met gerust hart stellen dat zij de onafgemaakte dromen van hun vorige generaties ouders ruimschoots konden waarmaken.
Voor de historische weergave van de feiten uit het verleden zijn er mooie boeken geschreven. De auteurs tevens hun nakomelingen zoals prof. dr. Chan Choenni, dr. Radjinder Bhagwanbali, drs. Maurits Hassankhan en wijlen drs. Hardeo Ramadhin schreven daar boeiende boeken over. Helaas kon ik geen vrouwelijke auteur van de Hindostaanse afkomst aantreffen, die ook een boek over de kantraki’s schreef. Van de Haagse advocaat mr. Chintamani Ramdhan ontving ik recent het bericht dat mevrouw Noni Lichtveld in haar boek “Suriname en de Kankantrie” wel de nodige aandacht aan deze arbeidsmigranten had besteed. Het leuke van deze wetenschappers vind ik, dat ze de geschiedenis van de kantraki’s bewust vanuit het eigentijdse perspectief schreven. Dus niet alleen vanuit het eurocentrisch perspectief, waarbij beulen en moordenaars tot helden werden geroemd.
Zaken over de kantraki’s die mij ooit in de schoolbanken als leervak werden bijgebracht o.a. door wijlen dr. André Loor kon ik na het lezen van de waardevolle werken van de nakomelingen der kantraki’s geheel anders beoordelen. Leuk dat er meer nakomelingen over de geschiedenis van hun voorouders schreven en blijven schrijven. Dat levert een bijdrage aan de identiteitsvorming van de jongere generaties in Suriname en de Surinaamse diaspora gemeenschappen daarbuiten. Dat was vooral mijn intentie voor het schrijven van mijn memoires “Verlaten Verleden” na mijn pensioen.
Niet alles was koek en ei
Ik prijs mijn stamouders voor hun moedig besluit om na het verloop van de contractperioden in het ooit beloofde ‘ land van Shri Rama ’of Sarnaam zich definitief te vestigen. Immers contractueel waren ze vrij om kosteloos naar hun geboorteland terug te reizen. Maar ze kozen er bewust voor de toekomst van zichzelf en die van de nazaten in het nieuwe land. Ofschoon er een groot aantal van hun lotgenoten wegens erbarmelijke woon- en werkomstandigheden uiteindelijk maar helaas anderhalve meter diep in de Surinaamse aarde te ruste werden gelegd, gingen de achterblijvers met de Gita, Ramayana en Koran in hun hand gestaag verder met het waarmaken van de dromen.
Ik betreur het ten zeerste met tranende ogen als ik lees wat er in de boeken over de misstanden werden beschreven. Hoe kon het gebeuren dat ondanks het wettig geregelde toezicht door de agenten-generaals het aanhoudende geweld door de lafhartige plantage bazen tegen protesterende kantraki’s niet konden worden gestopt. Te vergeefs hadden de kantraki’s zich daartegen verzet, echter ze moesten dat vaak met de dood bekopen.
Enkele bekende namen zijn van de moslima Jany Tetary, en de hindoes Jumpa Rajgaroo en Mathura. De kappartij te plantage Mariënburg door enkele wanhopige actievoerders en de daaropvolgende genadeloze executies van tientallen andere mede actievoerende contractarbeiders zijn om te walgen. Zonder enige vorm van rechtvaardig strafproces werden velen neergeknald. Sterker nog, het massagraf van de geëxecuteerden, dat bewust diep in het rietveld werd verbogen konden de nakomelingen van de kantraki’s ondanks herhaalde onderzoeken nimmer traceren. De boeken vermeldden, dat de slachtoffers overgoten werden met bluskalk en in een diep massagraf werden verstopt. Vooral de historicus wijlen drs. Hardeo Ramadhin, de antropoloog wijlen drs. Ben Mitrasing en de onderzoeker wijlen Robby Inderdew Djawalapersad, broertje van de voormalige Assemblee-voorzitter Indra Marijke Djawalapersad, hebben een deel van hun levensjaren gewijd aan het detecteren van het verbogen massagraf te Mariënburg. Maar de sporen ervan konden helaas niet worden ontdekt. Opvallend is dat alle drie inmiddels jong zijn overleden. Dat is onverklaarbaar.
Desalniettemin koos het merendeel hun dromen ver van huis op het mooie deel van het Zuid-Amerikaanse continent te verwerkelijken. Hun nazaten hebben dankzij de inspanningen van o.a de vrienden Hardeo Ramadhin en Ben Mitrasing in hun leven zich ingezet voor het plaatsen van het historische monument van Mai en Baba op de plek van de aankomst na het transport van Lalla Rookh met latere schepen in Paramaribo. Een replica van het monument werd in oktober 2015 op de vertrekhaven in Kolkata te ‘Sarnami ghaãt’ bij de Riverbank geplaatst door de Indiase overheid met de waardige egards ter ere van de vertrokken emigranten uit India naar Suriname.
Het achtergebleven 2/3 deel van de kantraki’s
In dit deel van het artikel focus ik de aandacht op de vraag: waarom 2/3 deel van de kantraki’s niet repatrieerden. Uit de boeken leerde ik dat in totaal ruim 34 duizend kantrakis die in Suriname werden aangevoerd er 1/3 deel daarvan na verloop van de arbeidscontracten van 5 of 10 jaar repatrieerde. Het is voor zover mij bekend nog geen systematisch wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de motieven van bij het 2/3 deel tot hun definitieve vestiging op het nieuwe deel van het Zuid-Amerikaanse continent aan de Atlantische oceaan. Althans in de boeken werd er nauwelijks een verslag van gedaan. Wel is bekend, dat elke kantraki bij het besluit tot vast verblijf honderd Nederlandse guldens en 2 hectaren landbouwgrond werd toegekend. Het liefst werden de percelen in de buurt van de plantages waar zij/hij had gediend toegewezen. De plantage bazen hoopten daardoor hen na het contact nog lang aan zich te kunnen binden via het dagloon systeem. Ze konden bij de oude baas nog centjes blijven verdienen en buiten de werkuren zelf ondernemen.
Eveneens werden in de leefomgevingen groepsgewijs sociaal-culturele voorzieningen mogelijk gemaakt en faciliteiten gecreëerd voor productie en handel van eigen waren in de buurt. Niets werd hen in de weggelegd om hun moedertaal en religie vrijelijk te mogen behouden en te beleven. Geleidelijk aan werden enkele opgeleide achterblijvers aangesteld in bemiddelende functies in dienst van het koloniaal bewind. Veel van hun nakomelingen verruilden langzaamaan het beroep van de agrariër voor een of andere (hoge) functies in de maatschappij. Dat de nakomelingen ook buiten Suriname vooral in Nederland anno 2021 het relatief goed doen is zonder meer waarneembaar. Met het geloof in eigen kracht en kunnen wisten ook de nakomelingen de dromen van hun voorouders waar te maken
Voorwetenschappelijke indicatie van de factoren tot verblijf
In de laatste paragraaf heb ik gepoogd geheel naar eigen inzicht en op grond van de overgeleverde verhalen door mijn stamouders een beeld te schetsen van de mogelijke factoren, die de kantraki’s hebben kunnen verleiden dan wel te motiveren niet meer naar hun geboorteland terug te keren. Ik ben heel blij dat mijn stamouders zoals ook de meesten van de kantrakis zich lieten verleiden dan wel motiveren om hun nakomelingen een nieuwe toekomst, nationaliteit en identiteit te kunnen bieden. Zo ben ik met mijn nakomelingen de dragers van de Nederlandse nationaliteit met een Surinaams- Hindostaanse identiteit. Beter kon ik me het niet veroorloven. Maar enfin nu de factoren.
Om de denkbare factoren die van invloed konden zijn geweest op het besluit van de kantraki’s zich blijvend in het nieuwe land te vestigen koos ik het theoretisch model ‘Eschooltoday’. Het model leert dat mensen verhuizen om diverse redenen van het ene naar het andere land. Voor het detecteren van de factoren onderscheidt het model twee groepen van factoren te weten: de aantrekkende (of pull) – en de afstotende (of push) – factoren. Het model focust op de beide typen factoren en onderscheidt daarbij vier sectoren of gebieden voor onderzoek in een samenleving. Dat zijn: ‘Environmental, Economical, Cultural and Socio-political factors’.
Ik vertaal die gebieden als volgt: de leefomgeving, financieel-economisch, sociaal-cultuur en politiek-maatschappelijk gebied.
*De sector ‘Leefomgeving’ heeft betrekking op de huisvesting, werkgelegenheid, klimatologische omstandigheden en de infrastructurele woonsituatie van de migrerende mensen.
*De sector ‘Financieel-economisch’ slaat op de zaken zoals de inkomsten, beschikbaarheid van levensmiddelen, financiën en faciliteiten voor productie.
*De sociaal-culturele sector heeft betrekking op de ontplooiingskansen, religie, tradities, mentaal welbevinden en persoonlijke vrijheidsbeleving.
*Onder het politiek-maatschappelijk gebied vallen de zaken zoals kansen op deelname aan politiek-maatschappelijke activiteiten, wetgeving in het land de geldende rechten en plichten per individu.
Voor dit artikel beperk ik me tot de pull-factoren voor de definitieve vestiging in Suriname.
Ik heb me altijd afgevraagd hoe het kwam dat merendeel van de kantraki’s na hun contracttijd géén gebruik van de gratis overtocht naar het land van herkomst had gemaakt. Ik kijk naar de factoren.
* Financieel-economische factoren Op het gebied van financieel-economische factoren speelde het perspectief op verbetering van de materiële situatie een voorname rol. Vooral de mogelijkheid om een eigen onderneming in de kleine landbouwsector te beginnen was heel aantrekkelijk. De premie van honderd Nederlandse guldens en de twee hectaren landbouwgrond voor de blijvers waren zeker verleidelijk. Dat kon toch geen mens zomaar voorbij laten gaan? Bovendien lagen de landbouwgronden in de groene zone van een tropisch en waterrijk gebied op de kust van de Atlantische Oceaan. De nieuwe kleine boeren (khetiars) mochten de producten van eigen landbouwonderneming op de lokale dagmarkten afzetten. Zo kon men, naast de lonen voor de vrijwillig gekozen arbeid op de plantages ook extra inkomsten uit eigen onderneming genereren.
* Woonomgeving In de glorietijden werd Suriname geprezen als het ‘land van melk en honing’. Je hoefde maar ergens een stokje in de grond te steken of er groeide al snel een prachtige boom uit. Dergelijke idyllische verleidingen maakten sterke indruk op de kantraki’s. Daar waar ze in het geboorteland jarenlang bloed, zweet en tranen voor een karig bestaan hadden moeten vergieten zagen nu ze de kans om voor een welvarend leven voor zichzelf en hun nakomelingen te hard te arbeiden. Alle natuurlijke middelen die nodig waren voor de agrarische sector stonden gratis ter beschikking en ook direct in de eigen woonomgeving. Ze waanden zich snel als kleine grondbezitters in het land van Shri Rama. Met een sterk geloof in de eigen kracht, door hard te werken en met een spaarzame levenshouding streefden ze ernaar het land van de toekomst tot grote bloei te brengen.
* Sociaal- culturele factoren Om het verblijf van de kantraki’s in Suriname nog aantrekkelijker te maken werden door het koloniaal bewind extra sociaal-culturele faciliteiten geschapen. Er werden middelen verschaft voor beleving en behoud van eigen, taal, cultuur en religie onder de hindoes en moslims in het land. Ook werden hindoeïsme en islam officieel als gelijkwaardige godsdiensten erkend. Er kwamen stimulerende maatregelen ter bevordering van groepsgerichte activiteiten op grond van eigen taal en culturele achtergrond. Op verschillende plekken verschenen er moskeetjes en tempels/mandirs in de woongebieden van de kantraki’s. De slimme kolonisten hoopten op die manier de voormalige plantagewerkers lang aan zich te binden. Dat hadden ze bij de afro slaven beslist nagelaten.
* Politiek-maatschappelijke factoren Uiteraard hebben de sociaal-culturele interventies van het koloniale bewind grote impact gehad op het psychische en maatschappelijk leven van de kantraki’s in Suriname. Langzaam groeiden hun belangstelling voor de actieve deelname aan de politiek bestuurlijke organisaties in het land.
Geleidelijk aan konden de kantraki’s ook in politiek opzicht hun invloed doen gelden bij de overheidsinstanties. Eerst gebeurde dat ten aanzien van hun eigen levensomstandigheden in de regio’s. Ze hadden in zekere zin – via hun woordvoerders – invloed op het lokale bestuur van het koloniale bewind. Later mochten de nakomelingen van een kleine elitegroep der kantrakis in de politieke bestuursraden participeren. Een ander politiek-bestuurlijk aspect was de erkenning van de nakomelingen van de kantrakis als Nederlandse onderdanen in 1927. Daarvoor waren ze Britten.
De hierboven geïdentificeerde pullfactoren waren vermoedelijk doorslaggevend geweest voor de definitieve vestiging. Overigens vestigden zich in de koloniale periode ruim 2500 Brits-Indische vrije migranten definitief in Suriname, waaronder mijn paternale stammoeder. Over die groep Hindostaanse migranten is er tot nu toe vrij weinig geschreven. Het is nu de hoogste tijd.
Al met al. Terugblikkend op de Hindostaanse immigratie 148 jaar na dato kan ik naar tevredenheid vaststellen dat de vele generaties nakomelingen van de kantraki’s hun leven tot op grote hoogten konden tillen door hard te werken, geloof in eigen kracht met de heilige boeken in het hoofd. Uiteraard gaat dat niet op voor alle nakomelingen.
Tenslotte dank ik Indra Marijke Djawapersad en confrater mr. Chintamanie Ramdhan voor hun medewerking aan dit artikel. Ek subh Milan dag.
Drs. Shardhanand Harinandan Singh (gepensioneerd veranderkundige en ayurveda practitioner) [email protected]