De parlementariër Sham Binda (VHP) is een grote voorstander van afschaffing van de wet in staat van beschuldigingstelling politieke ambtsdragers, welke geregeld is in artikel 140 van de Grondwet. Binda zegt in gesprek met Dagblad Suriname dat deze wet veel ongelijkheid schept in de samenleving. “Recht voor één, recht voor allen. Het betreft een zeer discriminerende wet tegenover het volk. We moeten begrijpen dat een volksvertegenwoordiger ook een deel van hetzelfde volk is, dus DNA-leden kunnen geen andere behandeling krijgen dan wat het volk krijgt”, luidt de opvatting van Binda. Hij vindt dat er een duidelijke scheiding moet zijn tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
Met de desbetreffende wet ontstaat er een situatie waarbij de wetgevende macht besluiten moet nemen die in principe de bevoegdheid zou moeten zijn van de rechterlijke macht. “Dit hoort niet zo”, vermeldt Binda erbij. Hij attendeert dat mede dankzij deze wet het recht niet kon zegevieren in de kwestie van Gillmore Hoefdraad bij de NDP-coalitie. Binda vraagt zich overigens af op grond van welk inhoudelijk onderzoek het parlement iemand in staat van beschuldiging kan stellen. Nepotisme en favoritisme mogen hier nimmer de drijfveren zijn. Zal het parlement meewerken om de wet in staat van beschuldigingstelling politieke ambtsdragers te schrappen? Dat moet nog blijken. In ieder geval spreekt het boekdelen wanneer het parlement zich hiervan eventueel distantieert. “Er zullen natuurlijk mensen zijn die zullen zweten in het kamp. Als je eerlijk bezig bent hoef je niet bang te zijn”, aldus Binda die een grote voorstander is om deze wet af te schaffen.