Geen tijd om bruggen te bouwen
President Santokhi heeft eind september de ontwerpbegroting voor 2021 aan De Nationale Assemblée aangeboden. In zijn aanbiedingsbrief zijn de belangrijkste gegevens vermeld. De inkomsten bedragen SRD 15,3 miljard, de uitgaven SRD 22,1 miljard en het begrotingstekort is SRD 6,8 miljard. Volgens de brief is het begrotingstekort gelijk aan 19,7% van het voor 2021 geraamde bruto binnenlands product (BBP) van SRD 34,4 miljard. Dat is onjuist. In de begroting zijn ten onrechte de nog op te nemen leningen en donorgelden als inkomsten verantwoord. Het begrotingstekort is veel groter.
De regering houdt in de cijferopstellingen soms wel en soms niet rekening met het COVID-19 noodfonds van SRD 1,3 miljard. Ik ga ervan uit dat de uitgaven zullen worden gedaan en dat de regering dit noodfonds zal moeten financieren. De begrote inkomsten, exclusief leningen, donorgelden en financiering van het COVID-19 noodfonds, bedragen SRD 10,5 miljard. De uitgaven bedragen, inclusief het COVID-19 noodfonds, SRD 23,4 miljard. Het begrotingstekort is SRD 12,9 miljard, ofwel 37,5% van het voor 2021 geraamde BBP. De uitgaven zijn slechts voor 45% gedekt door inkomsten. Wanneer het de regering lukt om het COVID-19 noodfonds te financieren en de geraamde leningen en donorgelden aan te trekken, dan resteert nog een gat in de begroting van SRD 6,8 miljard, dat door de regering ten onrechte is aangeduid als het begrotingstekort.
Hoe zijn de begrote inkomsten en uitgaven opgebouwd? Dat blijkt uit de Ontwerp Staatsbegroting van 779 pagina’s en de Financiële Nota 2021 van het Ministerie van Financiën en Planning van 112 pagina’s. Hoewel, dat blijkt niet echt uit deze stukken omdat hierin door de ministeries en directoraten op detailniveau de inkomsten en de uitgaven zijn weergegeven maar een inzichtelijke samenvatting ervan ontbreekt. Deze stukken roepen de vraag op of en in hoeverre top-down regeringsbeleid bepalend is geweest bij de totstandkoming van de begroting, of dat de begroting toch vooral bottom-up is samengesteld uit de wensenlijstjes van de ministers en ambtenaren.
Om enig inzicht te krijgen in de relatieve omvang van de inkomsten en uitgaven, heb ik deze gerecapituleerd en gevisualiseerd.
Over het algemeen bestaan inkomsten van overheden voornamelijk uit loon- en inkomstenbelasting, omzetbelasting (belasting over de toegevoegde waarde, btw) en premies voor zorg en sociale zekerheid. De opbrengsten uit directe belastingen (inkomstenbelasting en overige directe belastingen) zijn in Suriname structureel te laag, voor 2021 begroot op SRD 1,1 miljard. Een groot deel van de economie is ‘informeel’ en niet onderworpen aan belastingheffing. De inkomsten van Suriname zijn voornamelijk indirecte belastingen en heffingen. Deze bestaan uit drie grote posten, elk circa SRD 1,6 miljard groot: verbruiksbelasting op motorbrandstoffen, omzetbelasting en invoerrechten. Suriname heeft nog geen btw ingevoerd. De forse post invoerrechten remt de economische ontwikkeling. In deze omvang komen invoerrechten in landen met open economieën niet voor.
De royalty’s uit de winning van goud en olie, SRD 1,3 miljard, zijn onderhevig aan schommelingen in marktprijzen. De staat begroot tevens inkomsten uit dividend van Staatsolie, ruim SRD 400 miljoen. Wanneer de olieprijzen stijgen of dalen is dat van invloed op beide inkomstenposten. Suriname heeft behoefte aan meer bestendige productie, waaruit stabiele inkomsten uit belastingheffing voortvloeien. De merkwaardige post ‘Verkoop stroomlevering’ van ruim SRD 1,3 miljard is bepaald op basis van de verwachte verrekening van de subsidies aan EBS met vorderingen van de staat. Het zou beter zijn wanneer geen inkomsten of uitgaven betreffende energie, brandstof of water via de staatsbegroting lopen, omdat hierin moet worden voorzien door bedrijven die zichzelf kunnen bedruipen, zonder subsidie van de overheid. Deze incidentele post heeft zeker geen bestendig karakter.
Over het algemeen bestaan uitgaven van overheden voornamelijk uit de kosten van sociale zekerheid, medische zorg, onderwijs, cultuur, justitie, defensie en infrastructuur. Deze posten zijn in de Surinaamse begroting onbetekenend. Het meeste geld gaat op aan de ambtelijke organisatie en de staatsschuld.
De uitgaven volgens de begroting zijn lastig te categoriseren omdat in de begroting kostenplaatsen, kostensoorten en bestedingsdoelen door elkaar worden gebruikt. Per ministerie en directoraat is onder de kop ‘operationele uitgaven’ weergegeven wat de uitgaven zijn aan de eigen ambtelijke organisatie (personeel, kantoorkosten e.d.) per kostensoort. Daarnaast is gespecificeerd aan welke programma’s geld wordt besteed.
Het excessieve leengedrag van de vorige regering heeft ertoe geleid dat de staatsschuld kolossaal is. Suriname betaalt heel veel geld aan aflossing, rente en kosten voor opgenomen leningen. De begrote jaarlast hiervoor is maar liefst SRD 8,3 miljard. Dat betekent dat zo’n 80% van de totale inkomsten van de overheid opgaan aan aflossing, rente en kosten van schulden. Dan is er nog maar een beetje geld over om te doen wat de overheid eigenlijk zou moeten doen, zorgen voor de welvaart en het welzijn van de bevolking.
In de grafiek zijn de operationele uitgaven opgenomen onder ‘personeels- en overige kosten ministeries’, SRD 4,9 miljard. Dit zijn grotendeels vaste uitgaven die gerelateerd zijn aan het aantal ambtenaren dat in dienst is van de overheid. Deze post drukt zwaar op de begroting, zeker nadat de vorige regering kort voor de machtsoverdracht een groot aantal extra ambtenaren aanstelde. De regering moet een grote inspanning plegen om overtollige ambtenaren te laten afvloeien. Dan kan deze post vermoedelijk op termijn met zo’n 50% worden gereduceerd.
De derde post naar grootte is ‘verbetering van de vliegveiligheid, afbouw Johan Adolf Pengel Luchthaven’, SRD 2,9 miljard. Om te voldoen aan de internationale standaarden zal de luchthaven verder worden aangepast en afgebouwd. Voor dergelijke programma’s is de regering genoodzaakt leningen aan te trekken. Het is begrijpelijk waarom de luchthaven wordt opgeknapt, maar voor de bevolking die elke maand de eindjes aan elkaar moet knopen om boodschappen te kunnen doen, is het onbegrijpelijk dat hiervoor zoveel geld beschikbaar wordt gesteld. Opgeteld bij de last uit hoofde van de leningen wordt hiermee volgens de begroting al meer uitgegeven door de overheid dan er binnenkomt. En dan is er nog geen enkele ambtenaar betaald, een pensioen uitgekeerd of een sociaal zwakkere burger geholpen.
De regering schat SRD 1,3 miljard te besteden aan het COVID-19 noodfonds. Deze last was natuurlijk niet te voorzien. De financiering zal met behulp van extra leningen plaatsvinden. Een post van vergelijkbare omvang is de subsidie die de overheid verstrekt aan Energie Bedrijven Suriname (EBS). Omdat de Surinaamse bevolking geen kostendekkende tarieven betaalt moet de overheid bijschieten. Aan deze situatie zal de overheid zo snel mogelijk een einde moeten maken. Dat zal helaas leiden tot een forse verhoging van de tarieven ten laste van de Surinaamse burger.
Bovenvermelde uitgaven bedragen in totaal SRD 18,7 miljard, veel meer dan de begrote inkomsten, maar hierin is nog geen cent begrepen aan uitgaven voor sociale zekerheid, medische zorg, onderwijs, cultuur, justitie, defensie en infrastructuur. Die uitgaven zijn veel lager. De overheid betaalt ook SRD 600 miljoen aan ‘suppletie pensioenfonds’. Na aanpassing van de pensioenuitkeringen zijn de ingehouden premies niet voldoende ter dekking van de uitkeringen aan de pensioengerechtigden. Het Surinaamse pensioenstelsel functioneert niet goed. Het meest nijpend aan de gehele begroting is vanzelfsprekend het enorme begrotingstekort. Bij inkomsten van SRD 10,5 miljard en uitgaven van SRD 23,4 miljard, is het tekort maar liefst SRD 12,9 miljard. De begrote uitgaven zijn ruim tweemaal de begrote inkomsten, het begrotingstekort overstijgt zelfs de inkomsten.
De laatste tijd spreekt de president de belofte uit dat er nog in deze regeerperiode een brug over de Corantijnrivier naar Guyana zal komen. De regering zou zelfs een vaste oeververbinding over de Marowijnerivier naar Frans-Guyana in gedachten hebben. Regeringsleiders hebben dikwijls een onbedwingbare behoefte om zichzelf met grote infrastructurele werken te vereeuwigen. Het Surinaamse volk heeft decennialang de financiële nadelen ondervonden van de bewijsdrang en de behoefte aan steekpenningen van Jules Wijdenbosch en zijn toenmalige adviseur van staat Desi Bouterse, bij de bouw van de brug over de Surinamerivier. Deze miljardeninvesteringen staan in schril contrast met het onvermogen van de overheid om de ernstige noden van de bevolking te lenigen, door het voorzien in sociale zorg en hulp aan zwakkeren. De bruggen kunnen een stimulans voor de economie betekenen, maar de komende jaren zullen alle middelen van de overheid nodig zijn om het Surinaamse volk door een moeilijke tijd te helpen. Wanneer dat voorbij is mogen de schetsen van de bruggen weer op tafel komen.
In de begroting komt niet de schuldpositie van de Surinaamse staat tot uitdrukking. Inmiddels staat vast dat deze schuld en de lasten die eruit voortvloeien ondraaglijk zijn. Suriname heeft recent weer niet kunnen voldoen aan haar verplichting om rente te betalen over één van haar obligatieleningen. Een verlaging van de kredietwaardigheid volgens Fitch Ratings voor schulden in vreemde valuta op lange termijn was het gevolg: van ‘CC’ naar ‘C’. Suriname zal de hulp van het IMF hard nodig hebben om de schuldpositie te herstructureren en eventueel te saneren, zodat de belastingopbrengsten kunnen worden besteed aan sociale zekerheid, medische zorg, onderwijs, cultuur, justitie, defensie en infrastructuur, en niet aan leningen.
Hans Moison, 28 oktober 2020