De Kantonrechter in kort geding heeft op 13 augustus 2020 zijn vonnis uitgesproken in de zaak rakende de omstreden Wet Controle Valutaverkeer en Transactiekantoren (WCVT). Het kort geding werd aangespannen door de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven (VSB), Associatie van Surinaamse Fabrikanten (ASFA) en de Surinaamse Verenging van Assurantie Maatschappijen (SURVAM). De VSB was de trekker van dit proces. De staat heeft in haar verweer eerst getracht te concluderen dat de VSB niet ontvankelijk verklaart moet worden, vanwege het ontbreken van rechtspersoonlijkheid. Dit verweer van de staat werd door de rechter verworpen, gezien de VSB haar rechtspersoonlijkheid heeft kunnen bewijzen.
Verweer
De VSB heeft zich op het standpunt gesteld dat de artikelen 3 leden 5 en 6 WCVT tegenstrijdig zijn met artikel 3 leden 1 en 2 WCVT, omdat volgens de eerstgenoemde leden van het artikel geen afspraak kan worden gemaakt om voor goederen of diensten girale vreemde valuta betalingen te ontvangen, terwijl in de laatstgenoemde leden van hetzelfde artikel die afspraken wel mogelijk zijn. Volgens de VSB is daardoor artikel 10 lid 3 onkenbaar, omdat onduidelijk is of ook afspraken inzake vreemde valutabetalingen in reeds bestaande overeenkomsten moeten worden omgezet, indien zij tevens de mogelijkheid bieden tot girale betalingen in vreemde valuta of kunnen worden aangepast in een overeenkomst die daarin voorziet. Daarom is door de VSB geopperd dat handhaving van met name artikel 9 WCVT in strijd is met het legaliteitsbeginsel. Aan de kantonrechter kwam om die redenen in dit concreet geval toetsing toe op de voet van artikel 137 van de Grondwet. De staat zag geen strijd met het legaliteitsbeginsel. De tegenstrijdigheid tussen bepalingen in de wet werd betwist.
Oordeel Kantonrechter
– Er zijn in de wet artikelen opgenomen die onduidelijk en tegenstrijdig zijn, waardoor die in strijd zijn met het legaliteitsbeginsel.
– De Kantonrechter is van oordeel dat de in artikel 9 van de Wet opgenomen strafregels, niet van toepassing zal kunnen zijn. De Wet ontbeert volgens de Kantonrechter een grondslag voor de opgenomen zware bepalingen.
– De kantonrechter heeft de staat verboden om de betwiste artikelen uit de wet toe te passen, en te onthouden van daden die gegrond zijn op die artikelen (bijvoorbeeld daden van opsporing of strafvervolging).
Wat betekent dit vonnis nu voor ons als bedrijfsleven?
– Het is ten eerste een signaal van een functionerende rechtstaat.
– Ten tweede is dit ook een signaal naar regeringen en parlementen om bezwaren en opinies van het bedrijfsleven serieus te nemen, gezien VSB en ASFA en SURVAM niet zullen schromen om tot het uiterste te gaan om de belangen van een gewenste gezonde private sector veilig te stellen.