In het parlement werd gisteren de ontwerp-Wet Uitzonderingstoestand Covid-19 behandeld. De president van de Republiek Suriname, Desi Bouterse, was niet aanwezig in ‘s lands vergaderzaal. Voor oppositieparlementariërs was dit een probleem. Mahinder Jogi van de VHP-fractie en Marinus Bee van de Abop-fractie vroegen aan parlementsvoorzitter Jenny Simons om de president te vragen aanwezig te zijn in het parlement gezien de ernst van de zaak. Vanuit de coalitie gaf de NDP-fractievoorzitter aan dat de vicepresident, Ashwin Adhin, aanwezig was naast ministers. Dat was volgens hem voldoende representatie van de regering en de vergadering mocht normaal doorgaan. Tijdens een punt van orde gaf Marinus Bee aan dat “mensen met ronde Nederlandse bewoordingen zaken aankaarten die niet juist zijn”. De regering wordt volgens artikel 116 van de grondwet gevormd door de president, vp en de ministers. “Niet alleen de vp kan dat doen.” Artikel 90 lid 2 zei hij is de president en hij is verantwoording verschuldigd aan het parlement. “Ik hoop dat ik mijn kennis als jurist heb gedeeld met zij die dat niet hebben.” Abdoel vroeg hierop om een persoonlijk feit en herhaalde artikel 116 voor het parlement. Volgens hem was de aanwezigheid van de vp en ministers voldoende. Abdoel noemde zijn collega-parlementariër een “zogenaamde jurist”. Reagerend hierop zei Bee tegenover Dagblad Suriname dat Abdoel beneden niveau is gegaan. “Ik ga niet op die niveau. In tegenstelling tot hem krijg ik geen verwijten over wat ik gestudeerd heb. Ik ga me niet op dat niveau begeven. Ik val mensen nooit persoonlijk aan. Dat is buiten mijn werkwijze en denkwijze.”
SAM