Houten elektriciteitsmasten worden vrij algemeen gebruikt. Maar dat is dan meestal hout van naaldbomen die een chemische bewerking hebben ondergaan; snelgroeiende bomen van zacht, buigzaam hout.
Bij ons worden masten van bruinhart gebruikt. Bruinhart is tropisch hardhout, (edel hout) is uitermate geschikt als meubelhout en heeft een gedistingeerde bruine kleur. Voor elke mast is er een hele boom omgehakt. U kunt zich dus voorstellen hoe rijk ons bos is om al die duizenden masten in stad en district te leveren. De meeste masten zijn de laagspanningsmasten van acht meter. Voor hoge spanningen worden masten gebruikt van vijftien meter. Het moet dus een heel grote boom zijn om die mast te leveren. Maar wat het ergste is dat het slechtste deel van de boom wordt gebruikt en wel het oudste deel van het kernhout. Dus het binnenste deel waar het hout begint te scheuren en begint af te sterven. Het jongste hout, dicht bij de bast, dat licht gekleurd is noemt men spint en daarna krijg je het jonge harde hout dat prachtig meubelhout oplevert. Dit deel met mooie vlamtekening wordt bij het maken van masten verspaand (versnipperd, vermorst) met de bijl van de houthakker. Deze bewerking heet “kwijlen” in het sranang “kweri”. Een houten mast wordt dus met de hand door middel van een bijl op maat gekwijld. Het is niet mogelijk om dit machinaal te doen. De mast trekt dan krom. De houthakker moet dus de spanningen in het hout kunnen aanvoelen en volgen en voorzichtig bijsturen zodat hij een keurige, rechte mast krijgt. Hij staat op de liggende mast en kwijlt het hout met de bijl langs zijn tenen. Bij alle houthakkers die ik ken, waren alle tenen nog intact. Maar dat komt waarschijnlijk omdat boslandcreolen in het algemeen geen lange tenen hebben. Ik heb nooit een andere bevolkingsgroep gezien die dit werk kan doen. Je moet het kunnen; het vereist weerstand tegen ontbering, kracht, vakmanschap en véél geduld. Maar het wordt steeds moeilijker om bruinhartmasten te vinden. Men moet steeds verder het bos in. En je moet de vakmensen, die steeds schaarser worden, zien te vinden. Je schaadt verder het bos en je verliest kostbaar meubelhout. Gelukkig is de EBS nu bezig te experimenteren met betonnen masten.
Maar het ziet er naar uit dat men huiverig is om verder te gaan met betonnen masten nadat een mast op een auto is gevallen.
Betonnen masten zijn zeer goed bruikbaar maar men moet vakkundig te werk gaan. De EBS moet toezien dat de voorschriften voor het ingraven van de betonnen masten worden nageleefd. Bij slappe bodem kan je de mast met hout of betonnen staven op het maaiveld klampen.
Verder moet goed worden gelet op de verticaalstand van de mast.
Ook metalen masten zijn een goed alternatief. Maar de prijs en de levensduur zijn dingen die ook meespelen. Wij zijn nu op het punt gekomen waar wij moeten afblijven van het gebruiken van bruinhartmasten als elektriciteitsmasten. We moeten met onze technische kennis kunnen beslissen welk alternatief wij nemen. Alternatieven zijn er voldoende.
Wat zeer, zéér griezelig is, is dat de EBS er niet in slaagt de politiek buiten haar specialistisch technisch gebeuren te houden. De politiek is bang voor fouten die in de publiciteit komen. Dit is waarschijnlijk ook de reden van het stoppen met het goede experiment met betonnen masten. Er is ook een dodelijk ongeval geweest dat niet voldoende is onderzocht. Het gevaar van dit soort handelen is dat dingen zich kunnen herhalen. U kunt zich misschien nog herinneren dat een werknemer van de EBS tijdens het werken in een hoogspanningsmast een “hartaanval” heeft gekregen. En zelfs als dat waar zou zijn, zou de man nog kunnen worden gered als er aan alle veiligheidsvoorschriften waren voldaan. Maar zonder goed beleid gaat men bezuinigen op de verkeerde plaatsen.
Er zal een dag komen, en dat zal niet erg lang meer duren, dat er plotseling geen aansluitingen kunnen worden gemaakt omdat er geen houten masten meer zijn. Dan zal men zoals gewoonlijk weer in paniek en rommelig naar alternatieven gaan zoeken terwijl mensen met nieuwe woningen en bedrijven wachten op elektriciteit.
Het kiezen voor een goed alternatief zal een moeizame weg worden voor de EBS omdat er, sinds de overname van de Nederlanders, zelden een gekwalificeerde directie is geweest, die een duidelijke richting kan bepalen. Het waren vaak mensen uit de ambtenarij, zonder elektrotechnische opleiding die loyaal waren aan de politieke eisen van hun broodheren. De klant heeft, in tegenstelling tot de koloniale tijd, niets te vertellen. De vakbond heeft een plek in de RvC maar het bedrijfsleven, en de vertegenwoordiger van de stroomverbruikers (de Vereniging van installateurs) zijn er op geen enkele wijze vertegenwoordigd. Het gevolg is dat, vaak uit politieke overwegingen, fouten en ongelukken worden verdoezeld en dat de kwaliteit van onze stroomvoorziening en de attitude van de EBS naar de klant steeds slechter wordt.
Rudi Jadnanansing