In 2000 toen er een nieuwe regering aan de macht kwam, werd er een commissie staatsschuld ingesteld door wijlen Henck Arron, omdat het niet overzichtelijk was wat de stand van de staatsschuld was. Deze commissie heeft in maart 2001 een rapport uitgebracht, waarin zij tot de conclusie kwam dat de staatsschuld van november 2000 ongeveer 97% zou zijn geweest. “Daarna kwam men tot de conclusie dat er iets moest gebeuren, zodat dit zich niet meer voordoet”, gaf Malti Dwarkasing aan tijdens een lezing. De staatsschuld werd toen beheerd door 2 instituten, te weten de Centrale Bank van Suriname en een afdeling binnen het ministerie van Financiën. Aan de hand van dit rapport werd de wet op de staatsschuld ingesteld en in 2002 uitgegeven. Men kwam overigens ook tot de conclusie dat er 1 instituut moest die zich bezighoudt met het bijhouden van de statistieken, het monitoren van de staatsschuld en het ontwerpen en implementeren van een schuldstrategie. Het Bureau van de Staatsschuld was in 2004 operationeel en de eerste zaak die werd aangepakt, zijn de achterstallige betalingen op de buitenlandse schuld. “Zo had je schulden bij Brazilië, Amerika, Japan en China. Het waren grote schulden die niet betaald werden. De grootste schuld was in 2006 genomen, die SRD 152 miljoen bedroeg. In dat jaar was ook een kleine achterstallige betaling bij Japan aangepast en door de jaren heen zijn de andere landen aangepast. In 2015 waren de achterstallige betalingen gereduceerd tot 18 miljoen en in 2016 was dit 0.”
Meer buitenlandse leningen
Een belangrijke ontwikkeling van de staatsschuld is dat in de laatste jaren er meer buitenlandse leningen zijn aangegaan. “Als je kijkt naar het aandeel van de buitenlandse lening in de totale schuld is hij in 2000 gegaan van 48% naar 69% in 2018”, zegt Dwarkasing. Wat erg belangrijk is te weten, is dat er qua crediteur type verschuivingen hebben plaatsgevonden in die buitenlandse schulden. In 2000 waren de grootste schulden aangegeven bij bilaterale crediteuren. “In 2018 zie je een hele reeks verschuivingen en zie je meer commerciële crediteuren, waar er grote schulden zijn. Dit is erg belangrijk, omdat dit wat zegt over de financiële voorwaarde waartegen je schulden aangaat. In het begin waren er meer bilaterale en multilaterale crediteuren en was de leningsvoorwaarde meer concessioneel, wat wil zeggen dat de regering een langere looptijd had, een lagere rentevoet of een langere kredietperiode. Nu zie je dat er meer commerciële crediteuren zijn, wat betekent dat er is geleend wordt middels hogere leningsvoorwaarden. Het aflossen van deze leningen zal dus een uitdaging worden.”
Obligoplafond overschreden
Het overschrijden van het obligoplafond moet dit bij wet gebeuren. In 2016 heeft de minister van Financiën toestemming gevraagd aan De Nationale Assemblee om 2 leningen aan te gaan, die men ook heeft verkregen. Volgens Dwarkasing gaat het om 253 miljoen ten behoeve van de infrastructuur en 98, 5 miljoen ten behoeve van het nationaal brandbreedte netwerkproject. “In februari 2017 is de Wet op Obligoplafond veranderd en mocht Financiën het plafond overschrijden vanwege de negatieve groei van het BBP en de stijgende wisselkoers.” Vanuit het Bureau van de Staatsschuld moet er een comptabele verantwoording plaatsvinden van het gevoerd beleid van de staatsschuld. Met andere worden moet de staatsschuld geordend worden. “We zien verder dat 77% van de schuld in buitenlandse valuta is. Daar heb je al een wisselkoersrisico. Van die 77% is ruim 65% in USD. Dat betekent dat als de USD ten opzichte van de SRD begint te stijgen, stijgt de schuld en de afbetaling. Er is dus een risico daaraan verbonden. De schulden zijn in korte termijn aangegaan en zullen in de loop van 10 jaren moeten worden afgelost. Ook de variabele rentevoet is internationaal aan het stijgen, dus zal de overheid in de toekomst meer rente moeten betalen.”
NK