Direct na het verkrijgen van de staatkundige onafhankelijkheid werd er een goede start gemaakt met de beleidsvoering. Monetair econoom Anthony Caram merkt op dat terecht het accent bij het reële beleid werd gelegd op het streven naar verdere benutting van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen middels het opzetten van nieuwe voor de export producerende groeipolen. De grondgedachte hierbij was dat de exportindustrie en niet de importvervangende industrie in staat was te fungeren als de aanjagende motor van de economie. Om deze reden werden beschikbare publieke gelden in mindere mate aangewend voor projecten om te voorzien in de basisbehoeften van de bevolking. Er werd dus gekozen voor een beleid dat pas op langere termijn vruchten zou afwerpen.
Dit lange termijnbeleid droeg bij tot maatschappelijke onvrede en tot wisselingen in de politieke machtsverhoudingen, die gepaard gingen met fundamentele verschuivingen in de aard van het beleid van zowel de reële economie als van de financiering van budgettaire tekorten. Na de wisseling van de politieke macht in het begin van de jaren ’80 van de vorige eeuw richtte het beleid zich bijgevolg meer op projecten, die naar verwachting op kortere termijn vruchten zouden afwerpen. Dit, ter verlichting van de sociale noden van de bevolking. Meer gelden werden gealloceerd voor het opzetten van kleinschalige bedrijven om te voorzien in de binnenlandse behoeften aan goederen en werkgelegenheid. Aldus raakte het exportbevorderend beleid op de achtergrond.
Caram merkt op dat het importvervangend beleid echter minder vruchten afleverde dan verwacht, mede als gevolg van allerlei structurele knelpunten, alsook van de beperkte comparatieve voordelen en concurrentiekracht van lokale ondernemers. Zowel het export- en het importbevorderend beleid wierpen minder vruchten af dan bij een consistente beleidsvoering technisch en economisch haalbaar zou zijn. Dit leidde tot verspilling van geld en energie.
Fundamentele veranderingen voltrokken zich ook bij de beleidsopvattingen die bij de diverse politieke beleidsvoerders overheersen met betrekking tot de financiering van de staatsuitgaven. Voorzichtige beleidvoerders zorgden gedurende perioden voordat zij aan de macht waren er meestal voor dat de staatsuitgaven werden getemporiseerd, zodra de bodem van de schatkist in zicht kwam. Er werd meestal geen materieel beroep gedaan op binnenlandse bronnen van geldschepping, om zo het ontstaan van monetaire verstoringen te vermijden.
Daarentegen voerden in andere perioden activistische beleidvoerders een expansief financieringsbeleid in een poging het door externe factoren veroorzaakte verlies aan bedrijvigheid en welvaart te compenseren. Zij deden bijgevolg forse beroepen op binnenlandse bronnen van geldschepping en naderhand ook op buitenlandse leningen, die de leemte van het wegvallen van de Nederlandse schenkingen moest opvullen. Terwijl de ontvangsten onder druk stonden, werden de voornamelijk consumptief geaarde uitgaven verder verhoogd. In plaats van de uitgaven van de Staat aan te passen aan de verminderde ontvangsten, werd het toegenomen middelentekort gefinancierd om zo de bevolking te ontzien en om de mogelijke politieke en maatschappelijke effecten van een te stringent bezuinigingsbeleid te beperken.
Het beoogde beleidsdoel werd echter niet bereikt. De reden is op zich voor de hand liggend. Geldschepping leidt immers nauwelijks tot structurele vergroting van de binnenlandse productie, gegeven de specifieke eenzijdige productiestructuur van Suriname en het goeddeels vrije internationale handelsverkeer. Onder dergelijke omstandigheden leidt excessieve geldschepping tot het op gang komen van een zichzelf versterkend proces van betalingsbalanstekorten, deviezenverlies, oplopende schulden, depreciatie van de waarde van de nationale munt, inflatie en verlies van vertrouwen bij investeerders en consumenten. Per saldo resulteert dit proces uiteindelijk niet tot bevordering, maar tot aantasting van de algemene bedrijvigheid en van de welvaart van de bevolking.
Volgens Caram is het duidelijk dat het gevoerde expansionistisch budgettair en monetair beleid per saldo averechts heeft gewerkt door versterking van de effecten van inzinking van de mondiale conjunctuur op de economie van Suriname. De reële groei was dan ook minder dan in de financieel stabielere tijden. De negatieve effecten van het expansionisme op onze economie blijken ook uit het beloop van de waarde van de nationale munt van Suriname en van de staatsschuld.
Kavish Ganesh