Op de internationale feestdagenkalender prijkt 18 december trots als ‘Dag van de Mensenrechten’. Op die datum in 1948 stelden de Verenigde Naties, drie jaar na hun eigen oprichting, de zogenoemde ‘Universele Verklaring van de Rechten van de Mens’ op. Die werd aangenomen met niet meer dan acht onthoudingen, onder welke de toenmalige Sovjet-Unie, Saoedi-Arabië en Zuid-Afrika. Wereldwijd werden aan volkeren, rassen, klassen en mensen met verschillende seksuele geaardheden rechten toegekend waarvan zij voordien soms alleen maar konden dromen.
Op dezelfde dag wordt – toeval of niet – ook de Nobelprijs voor de Vrede uitgereikt voor bewezen diensten voor de wereldvrede. Zo kreeg president Obama de prijs al toen hij nog maar koud in het Witte Huis zat. Dat was dan ook eerder een politieke aanmoediging. Die vielen onder meer ook de kemphanen in het Midden-Oosten Arafat en Begin en milieuactivist Gore ten deel.
Een enkel schoonheidsfoutje in de Verklaring: vergeten is de afspraak dat de universele verklaring de staten ook bindend zou zijn. En men mist nog een paar rechten. Zoals het recht te drukken wat men wil, het recht op abortus en euthanasie, op academische vrijheid, op staken, op bescherming van vrouwen tegen geweld en genitale verminking, op bescherming van kinderen tegen schadelijke arbeid en nog enkele.
Gelukkig staat daartegenover een kilometers lange opsomming van zaken die de 193 landen van de Verenigde Naties in 1948, vlak voor de Kerst, wèl als mensenrecht bestempelden. Een greep: het recht vrij te reizen binnen de grenzen van welke staat dan ook. Het recht elk land, ook het zijne of hare, te verlaten en daarin terug te keren. Het recht om in welk land dan ook asiel te zoeken en te genieten tegen vervolging. Gelijke rechten van vrouwen en mannen in het huwelijk. Vrijheid van denken, godsdienst, meningsuiting, vereniging en vergadering en van deelname aan het bestuur van een land.
Ook het recht om ambtenaar te mogen worden in zijn eigen land staat erin. Op arbeid, op vrije beroepskeuze op rechtvaardige en gunstige arbeidsvoorwaarden, op bescherming tegen werkloosheid. Op gelijk loon voor gelijke arbeid en meer algemeen op een rechtvaardige en gunstige beloning. Op rust en vrije tijd en op periodieke doorbetaalde vakanties. Op een levensstandaard die goede gezondheid en welzijn veilig stelt. Op kosteloos basis-onderwijs, en op ambachtsonderwijs en beroepsopleidingen.
De tranen springen je in de ogen van ontroering bij zoveel mooie rechten die de burgers uit de 193 lidstaten in 1948 plotsklaps kregen. En nog mooier dat vrijwel al die mooie beloften in de praktijk ook worden waargemaakt, al gaat dat niet steeds zo rap als sommigen graag zouden zien.
Wie rondreist in de Islamitische wereld en bedenkt hoe voordien de vrouwen er zonder uitzondering als tweederangsburgers werden beschouwd en behandeld (‘hun recht was het aanrecht’), ziet hoe vanaf 1948 een geweldige ommezwaai plaatsvond, culminerend in het sedert afgelopen week zelfs mogen besturen van een auto door Saoedische vrouwen. Dat ze nog wel een sluier om moeten en een mannelijke begeleider is een detail waar alleen een kniesoor om maalt.
En zie India, Pakistan en Bangladesh, waar zware kinderarbeid aan de orde van de twaalfurige werkdag dag was, maar waar de kindertjes nu zonder uitzondering van half negen tot half vier braaf op de schoolbanken zitten met een flesje schoolmelk. Of de Chinese Volksrepubliek, Venezuela, Noord-Korea, Turkije en nog wat andere leden van de Verenigde Naties waar schending van mensenrechten dank zij de Verklaring van 1948 definitief tot het verleden behoort.
Ook bij de militaire organisatie van de Verenigde Naties zijn de mensenrechten in goede handen. Zoals bij de ‘VN-vredesmachten’ die in verschillende delen van de wereld actief zijn. Wie herinnert zich niet hoe dappere Hollandse blauwhelmen voorkwamen dat in juli 1995 in ‘safe area’ Srebrenica nóg meer Bosnische mannen en jongens werden afgeslacht dan de achtduizend die dat al waren door Radko Mladic? En de zo passende polonaise van de ‘Dutchbatters’ op het Catshuis na de geslaagde missie, compleet met de toenmalige premier en het prinsje?
Maar ook in Afrika bieden de compounds van de blauwhelmen een veilige haven voor de lokale bevolking. Zoals in Congo, Rwanda & Burundi en Zuid-Soedan waar nóg gruwelijker genociden dan al plaatsvonden werden voorkomen. En meer recentelijk in het noorden van het uitgestrekte Mali waar de VN-strijders de terroristen van Boko Haram op veilige afstand weten te houden en zo voorkomen dat nóg meer schoolmeisjes door de bebaarde barbaren worden geroofd. Ook is het wachten nog even op de VN-blauwhelmen die het zullen opnemen voor het zowel in Bangla Desh als in Myanmar, het vroegere Birma, versmade volk van de Rohingya.
De achtereenvolgende secretarissen-generaal van de volkerenorganisatie toonden zich intussen daadkrachtige lieden die, als het erop aankwam, op de bres stonden voor de mensenrechten en de rug recht hielden onder druk van machtige mogendheden als de Sovjet-Unie, China en de Verenigde Staten. Kent U ze nog, de mannetjesputters: Trygve Lie uit Noorwegen, de Birmees Oe Thant, Boutros Ghali uit Egypte en de stoere Zuid-Koreaan Ban Ki Moon?
Maar als pronkstuk van de Verenigde Naties als waakhond voor de mensenrechten mag wel genoemd worden de Veiligheidsraad. Daarin hebben de grote en machtige naties van de aarde zitting, traditioneel aangevuld met Frankrijk en Engeland omdat die lang geleden ook machtig waren. Komt men ergens niet uit een ingewikkeld vraagstuk, dan is daar de Veiligheidsraad die kordaat, zonder vijven en zessen, knopen doorhakt en bepaalt hoe het conflict – desnoods met harde hand – zal worden beslecht. Waar zouden we zijn zonder de Veiligheidsraad?
Na zoveel prachtige rechten voor de inwoners van de 193 leden van de Verenigde Naties wordt het de hoogste tijd dat die organisatie – door sommige zwartgallige types wel eens, maar geheel ten onrechte, als een krachteloos en besluiteloos praatcircus bestempeld – op zekere dag ook eens een ‘Universele Verklaring voor de Plichten van de Mens’ opstelt. En die datum vanzelfsprekend uitroept als ‘Dag van de Mensenplichten’.
Anton van den Broek (jurist/bioloog)