De aanpak van kinderarbeid lijkt in een stroomversnelling te zijn terecht gekomen met de op handen zijnde aanname van nieuwe wetgeving op dit gebied. Door Arbeid is in DNA voorgelegd een nieuwe wet die veel meer regels omvat en een gebalanceerde kijk geeft op het werken door kinderen en jeugdige personen dan de enkele bepalingen eerder in de Arbeidswet van 1963. Alhoewel duidelijke en heldere regels de basis vormen van elke aanpak van kinderarbeid, komt er meer bijkijken om dit ongewenste fenomeen dat wel degelijk voorkomt in Suriname, tot het verleden te laten behoren. De minister van Arbeid en verschillende DNA-leden hebben de intentie van de Wet Arbeid Kinderen en Jeugdige Personen duidelijk verwoord en daaruit blijkt niet dat het de bedoeling van de wet is dat de kinderen in het geheel niets doen. Het is meermalen door alle partijen in DNA benadrukt dat kinderen al vroeg in aanraking komen met familie- en gemeenschapsradities en beroepen, ondernemerschap en het nut om eerlijke arbeid te verrichten in ruil voor voordelen. Maar toch is er een enkel DNA-lid dat in principe een pleidooi heeft gehouden om kinderarbeid te laten en kinderen te laten arbeiden. Hij nam het woord ‘dramatiseren’ in de mond. In zijn betoog heeft deze nota bene vakbondsman gedurende 40 jaar, de moeite niet genomen om de wet in zijn geheel te beschouwen. Toen hij uitstapjes maakte naar religie en de weg naar de hoofdweg niet terug kon vinden, werd hij gekortwiekt en tegen zichzelf beschermd. Tijdens de discussies die gevoerd zijn, is duidelijk gebleken dat nu een wet zal worden aangenomen die kinderarbeid (dat is arbeid die schadelijk is voor de ontwikkeling van het lichaam en het intellect en de geest) verbiedt, maar werk dat kinderen helpt in hun vorming en opvoeding toegestaan wordt. Kinderarbeid komt in nagenoeg alle landen van de wereld voor, in sommige landen minder en in andere landen meer. Landen met een zwakke economie, een zwakke sociale programma en een bepaalde cultuurgebonden kijk op kinderen, neigen meer te maken te krijgen met kinderarbeid. Het is inmiddels algemeen geaccepteerd dat kinderarbeid komt door armoede, maar kinderarbeid heeft ook te maken met cultuurgebonden uitgangspunten over arbeid en opvoeding. Er zijn samenlevingen waar men ervan uitgaat dat kinderen de pijn die gepaard gaat met arbeid moeten ervaren, zodat ze gehard worden voor een hard leven dat hen voor de boeg staat. In ons parlement zijn er ook enkele personen, die niet de beste ontwikkeling en brede orientatie hebben, die dezelfde mening zijn toegedaan. In de discussies is veel aandacht gevraagd voor de moeilijke gevallen die in alle landen voorkomen. De moeilijke gevallen zijn ten eerste de gevallen waar een huishouden vast zit in schrijnende armoede en dreigende honger. Als bijvoorbeeld noemen we een analfabete werkloze tante (die alleen bij kan verdienen door haar te breiden) in een geoccuppeerde woning met 10 eigen kinderen en van zusters of broers. Er zijn geldstromen vanuit de staat (kinderbijslag), er zijn pakketten nu, inkomsten uit informele activiteiten en donaties van familie, maar dat kan blijken niet genoeg te zijn. Deze kinderen doen een hossel en soms kan die hossel vallen onder kinderarbeid en wel wanneer het gevaarlijk wordt voor het lichaam (zwaar werk onder zware werkomstandigheden) en de geest (zedelijk bedervende omgeving) en wanneer schoolbezoek en schoolwerk in gedrang komen. In deze gevallen betekent het stoppen van (een deel van) de arbeid dat er een inkomens- en middelengap ontstaat. De vraag wordt dan gesteld wat er met zo een gezin moet gebeuren. In deze gevallen moet er een doorverwijzing plaatsvinden vanuit Arbeid naar Sociale Zaken die ervoor moet zorgen (namens de Staat Suriname) dat de gap wordt aangevuld. Zodoende hoeven de kinderen niet meer op straat te gaan, omdat het werken op straat een heel gevaarlijk zaak is met kans voor aanrijdingen, vervuilde lucht van auto’s, de felle zon en regen en het schelden en negeren van volwassenen en ook nog pedofielen. Dan is er een tweede categorie van moeilijke gevallen en dat is van de onverbeterlijke ouders en verzorgers die onder alle omstandigheden een gevaar zullen vormen voor de kinderen in hun huishouden, dus ongeacht of er nou wel of geen armoede (dus behoefte om te hosselen) bestaat. Een deel van deze ouders en verzorgers heeft als uitgangspunt dat zijzelf nooit in loondienst gaan, omdat dat te laag voor hun is. Deze ouders en verzorgers buiten hun kinderen uit en ze verkopen zelfs hun kinderen voor seks aan pedofielen. De vraag rijst hoe de Staat in deze gevallen van uitbuiting moet optreden. De regering heeft op verschillende niveaus vaker gezegd dat het kind centraal staat. Als het kind centraal staat, dan moet het kind beschermd worden en daarvoor moet een kind soms uit de handen van de zieke en uitbuitende ouders en verzorgers worden gehaald. Het komt in landen die kinderen centraal stellen vaak voor dat de Staat het ouderschap van een aantal kinderen op zich neemt, eventueel bijgestaan door een aantal bedrijven die dan de mede-adoptie-ouders van deze kinderen worden. Het is de rechter die bepaalt wie voogd is over een kind en wie niet meer. De Staat moet in deze via een rechtszaak het voogdijschap vorderen en de rechter wijst dan het hoofdvoogdschap aan de Staat. Een ouder kan eventueel toeziende voogd blijven. Het is onvermijdelijk dat in het kader van de kinderbescherming, de Staat (lees: het collectief van volwassen mensen in Suriname) een aantal kinderen zal moeten verzorgen en in de rol van de ouders zal moeten treden. Het gaat dan om huisvesting, eten en drinken, schoolbegeleiding, zinvolle vrijetijdsbesteding (sport etc), contact met familie, religieuze activiteiten en levensplezier (uitgaan). Is dat teveel gevraagd in een land als Suriname? Het antwoord is: absoluut niet. Een hoog-middeninkomensland als Suriname moet dit alles samen met bedrijven en ngo’s kunnen doen.