Door het nieuwe goudmijnbouwbedrijf is in verband met uitbreiding van de mijnactiviteiten bekendgemaakt dat er vergaderingen met de lokale gemeenschappen zullen worden gehouden om uiteindelijk een ‘environmental and social impact assesment’ (ESIA: vaststelling van het effect op het milieu en de sociale structuur), te maken welke dan vervat zal worden in een rapport. Dit rapport zal dan de rechtvaardiging ervan zijn dat de werkzaamheden van het goudmijnbouwbedrijf niet onevenredig schadelijk zijn voor het milieu en voor de sociale ontwikkeling in het gebied. We zeggen ‘onevenredig’ omdat het opgraven van goud zonder meer en per definitie een activiteit is die een zekere impact heeft op het milieu en de biodiversiteit. Het goudmijnbouwbedrijf moet de ESIA-rapporten in het Nederlands ter beschikking stellen voor het publiek en om te beginnen via haar website. Een vraag die zeker het beantwoorden waard is, is dat van de sociale ontwikkeling. Welke sociale ontwikkeling brengt het bedrijf teweeg in Suriname? Er is recent in het bedrijf een vakbond opgericht, maar de vraag is wel hoeveel % van alle werknemers die in het bedrijf werkzaam zijn, inderdaad lid kunnen en mogen zijn van deze bond, die op den duur, net als in het geval van de eerste goudmultinational, een cao zal sluiten met de goudmultinational. Hoeveel % van de mannen en vrouwen die zweten voor het bedrijf zullen profijt hebben van de cao? De voorzitter van de nieuwe bond heeft vaker zijn bezorgdheid geuit over de kwaliteit van de banen die door werkgevers worden aangeboden en het probleem van de contractarbeiders. We weten dat door de regering, met een redelijke opschudding bij delen van het bedrijfsleven, wetgeving is gemaakt die ervoor moet zorgen dat gebruik van uitzendkrachten niet plaatsvindt voor permanente en langdurige functies. Dus dat uitzendkrachten puur worden gebruikt voor incidentele werk, waarbij een tijdelijke vraag naar meer arbeid bestaat. Nu is de vraag in het kader van de ESIA hoeveel % van de werkende mensen in het bedrijf direct in dienst is van het bedrijf en hoeveel mensen uitzendkrachten zijn, dus via verschillende uitzendkrachten in dienst zijn genomen. We weten allemaal dat de rechtspositie van uitzendkrachten veel slechter zijn dan dat van personen die bij een groot bedrijf of diens aannemers in directe dienst zijn. De samenleving is klein en het is bekend dat dit bedrijf veel ‘via-via’ mensen inzet. Uit de ESIA moet blijken hoeveel procent van de permanente behoefte aan arbeid, ingevuld wordt door uitzendbureaus. We kunnen ons het verzet, dat was ontstaan via de media, herinneren met name wat betreft het toelaten van uitzendkrachten in dezelfde functie tot 2 jaar. Daarna is het de bedoeling dat de mensen in vaste dienst van het bedrijf treden, want dan blijkt dat er geen sprake is van incidentele behoefte aan arbeid. Door de regering is aan deze goudmultinational een concessie gegeven met als voorwaarde dat banen worden gecreëerd die rechtvaardig zijn. Het kan zijn dat bedrijven een deel van het werk uitbesteden aan andere werkgevers, maar niet dat men via een achterdeur (uitzendbureaus) mensen hun arbeid gebruikt. Als het inderdaad zo is dat het bedrijf een significant deel van zijn permanente personeelsbehoefte invult via uitzendkrachten, dan kunnen enkele conclusies worden getrokken. Ten eerste: de social impact van dit bedrijf is niet geweldig en zelfs negatief, er worden banen aangeboden die geen zekerheid bieden en die bijvoorbeeld de ruimte niet geven aan de werknemers om bijvoorbeeld leningen te nemen voor huisvesting etc. Verder kan geconcludeerd worden dat de multinational een vijandige houding heeft tegenover de vakbeweging. Door uitzendkrachten te gebruiken namelijk wordt voorkomen dat er een krachtige vakbond ontstaat, want een deel van de werkers (groot of klein) kan geen lid zijn van de bond. De vakbond is zodoende klein, waardoor de bond ook geen pressiemiddelen heeft, omdat bij een staking de uitzendkrachten (die geen lid zijn) gewoon de dienst doordraaien. Het gebruik van uitzendkrachten draait dus uit op een ondermijning van het ontstaan van een krachtige bond. Verder kan als het waar is dat veel uitzendkrachten worden gebruikt, dat er een vijandige houding bij de leiding van het bestaat tegenover de Surinaamse arbeider, want men vertikt het dan om voor functies die voor jarenlang ingevuld moeten worden, de mensen gewoon netjes in dienst te nemen. We pleiten voor openbaarmaking van het ESIA-rapport omdat daaruit ook moet blijken wat de incidentie is van beroepsongevallen en wat de impact is van de werktijden op de gezondheid van de mensen die in dit bedrijf werken. Wat vinden de werknemers zelf van de werktijden die in het bedrijf worden gehanteerd. Cruciaal is wel om te benadrukken dat ook dit bedrijf afkomstig is van de OECD-landen die een zware ‘corporate social responsibility’ opleggen aan hun bedrijven. Deze CSR-regels verplichten de bedrijven om duurzame banen te creëren en geen misbruik te maken als instituten (in dit geval dus overheidsinspecties) zwak zijn. Het is bekend dat multinationals een machtige positie verkrijgen in landen die wat hun BBP betreft afhankelijk zijn van de inkomsten uit deze bedrijven. Regering denken dan dat ze niet zonder het bedrijf kunnen en de bedrijven worden met een godheid en doen en laten in onontwikkelde samenlevingen wat ze willen. Ze lappen overheidswetten aan hun laars en hebben dan ook geen respect voor de arbeiders en zoeken allerlei manieren in het zwakke systeem om milieu- en arbeidsregels te vertrappen. Onze regering zit nu verlegen om geld en is zwaar afhankelijk van het goudgeld (royalty’s). In het ESIA-rapport moet het bedrijf bewijzen dat ze het nauw neemt met de social impact, dus de positie van mensen die in het bedrijf werken en hun gezinnen. Immers, de ‘supply chain managment’ regels (verantwoordelijkheid voor alle werknemers in de productieketen) zijn ook onderdeel van de CSR.