In het Surinaams Juristen Blad van augustus 2017 (SJB 2017 nummer 2) heeft Mr. Dr. Yvonne Baal, haar licht doen schijnen op het onderwerp: Kindhuwelijken en discriminatie van vrouwen; verouderde tradities in stand gehouden in het Ontwerp Burgerlijk Wetboek. Zij begint met erop te wijzen dat volgens de Surinaamse wetgeving (art. 82 Burgerlijk Wetboek (B.W.)) voor het aangaan van een huwelijk de minimumleeftijd vastgesteld is op vijftien jaar voor vrouwen en zeventien jaar voor mannen. Verder vestigt de auteur de aandacht erop dat volgens het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (IVBPR) de minimumleeftijden te laag zijn en in strijd zijn met het discriminatieverbod.
In het ontwerp nieuwe Burgerlijk Wetboek van Suriname, hierna te noemen Ontwerp, is de minimumleeftijd op achttien jaar gesteld voor mannen en vrouwen. De vraag die de auteur stelt is of het Ontwerp, evenals de geldende huwelijkswetgeving, kindhuwelijken en discriminatie in stand houdt.
Onze geldende huwelijkswetgeving is in 1973 afgekondigd en om allerlei redenen is de inwerkingtreding steeds uitgesteld en pas in 2003 gerealiseerd.
Terzijde kan worden opgemerkt dat de geestesvader van de nieuwe huwelijkswetgeving Dr. Mr. Jnan Adhin het inwerkingtreden van zijn creatie niet heeft mogen meemaken, daar hij op 16 januari 2002 is overleden.
In het oude Surinaamse huwelijksrecht werd verschil gemaakt tussen de Aziatische huwelijkswetgeving en het commune huwelijksrecht. De door gouverneur Johannes Coenraad Kielstra (13 november 1878 – 01 april 1951) geïnitieerde Aziatische huwelijkswetgeving werd door het niet van Aziatische oorsprong zijnde deel van de Surinaamse bevolking als discriminatoir ervaren. Feit is dat deze wetgeving in strijd was met het in ons land geldende principe van rechtseenheid.
De wet van 1973 is geplaatst in het kader van Surinamisering van ons huwelijksrecht. Vandaar dat voor alle huwelijken de leeftijd gesteld is op vijftien jaar voor vrouwen en zeventien jaar voor mannen.
Het is algemeen aanvaard dat de minimumleeftijd in het B.W. berust op de gedachte dat in een huwelijk geslachtsgemeenschap een essentiële mogelijkheid moet zijn. Het verschil in leeftijd berust daarom op de opvatting dat vrouwen eerder geslachtsrijp zijn dan mannen. Een biologische onderbouwing hiervan wordt overigens niet gegeven.
Baal wijst er verder op dat art. 82 lid 2 B.W. handelende over de minimumleeftijd om gewichtige redenen door de President opzij gezet kan worden. Één van deze gewichtige redenen is bijvoorbeeld zwangerschap.
In de wet worden voorts mogelijkheden gegeven om de nietigverklaring van een huwelijk – waarbij de minimumleeftijden niet in acht genomen zijn – te verhinderen.
Uit het voorgaande concludeert de auteur dat het mogelijk is dat een zwangere vrouw die jonger is dan vijftien jaar gehuwd kan blijven en het uit haar geboren kind heeft dan de staat van een wettig kind. Dit rechtvaardigt volgens Baal de opvatting dat de geldende wetgeving kindhuwelijken en discriminatie in stand houden.
Met betrekking tot het Ontwerp merkt de auteur op dat daarin vermeld staat dat een minimumleeftijd van achttien jaar vereist is voor zowel man als vrouw om een huwelijk te kunnen sluiten. Naar Nederlands voorbeeld heeft het Ontwerp ervoor gekozen dat de meerderjarigheidsgrens van éénentwintig jaar naar achttien jaar wordt verlaagd.
De meerderjarigheidsgrens en de minimale huwelijksleeftijd van achttien jaar vallen in het ontwerp dus samen. Desondanks is Baal van mening dat ook het Ontwerp kindhuwelijken mogelijk maakt, omdat er een dispensatiebepaling is opgenomen, waardoor personen jonger dan achttien jaar wettig gehuwd kunnen zijn. Volgens haar is dat in strijd met internationale verdragen.
Strafbaarheid van seksuele handelingen met minderjarigen
Het artikel van Baal heeft bij mij de gedachte doen ontstaan om een vergelijking te maken
tussen de minimumleeftijd die een minderjarige (man/vrouw) moet hebben, waarop seksuele handelingen verricht mogen worden zonder dat die onder de werking van de strafwet vallen en de thans geldende minimumleeftijd van de vrouw om een huwelijk te mogen sluiten.
Ter verduidelijking: art. 298 Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt alsvolgt:
1. Degene die met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren en geldboete van de vijfde categorie.
2. Het Openbaar Ministerie (O.M.) kan alvorens tot vervolging over te gaan de minderjarige en diens wettelijke vertegenwoordiger, zo dit mogelijk is, in de gelegenheid stellen hun mening over de wenselijkheid van de vervolging voor het gepleegde feit kenbaar te maken.
Ik merk op dat tot 2009 de leeftijdsgrens als bedoeld in art. 298 lid 1 Sr veertien jaar was.
Dit betekent dat nog vóór het nieuwe wetboek van strafrecht op 30 maart 2015 (S.B. 2015 no. 44) in werking trad, de leeftijdsgrens verhoogd was naar zestien jaar.
Bovendien bepaalde het oude art. 298 Sr dat vervolging niet plaatsvond dan op klachte. Dit betekent dat er sprake van een klachtdelict, hetgeen betekent dat het O.M. slechts bevoegd was tot vervolging over te gaan, wanneer er een klacht werd ingediend door de ouders of wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige. Volgens het nieuwe art. 298 Sr is er thans geen sprake meer van een klachtdelict, maar is het O.M. ambtshalve bevoegd tot vervolging over te gaan. Dit betekent dat de inzichten over de strafwaardigheid van het onderhavige delict sterk gewijzigd zijn. Vroeger ging men ervan uit dat de ouders/wettelijke verzorgers zelf mochten bepalen of de minderjarige een dusdanig leed was aangedaan dat strafvervolging naar hun mening noodzakelijk was.
In de nieuwe formulering wordt ervan uitgegaan dat een dergelijk misdrijf zo ernstig is dat vervolging ervan ook buiten klachte mogelijk moet zijn. De maatschappijwetenschappers (sociologen) zullen zich afvragen of deze conclusie niet gebaseerd zou moeten zijn op wetenschappelijke onderzoek.
Het is dus niet geheel duidelijk wat de reden geweest moet zijn voor de verhoging van de leeftijd van veertien jaar naar zestien jaar. Het lijkt er niet op dat de opvattingen over geslachtsrijpheid zijn veranderd, maar waarschijnlijk hebben internationale verdragen, waartoe Suriname was toegetreden en de pressie van maatschappelijke groeperingen in het bijzonder vrouwenorganisaties, de doorslag gegeven. Overigens is ons art. 298 Sr gelijkluidend aan het Nederlandse art. 245 WvSr, met dit verschil dat in Nederland de maximale straf acht jaar is en in Suriname twaalf jaar.
Volgens mijn informatie is de vervolgingspraktijk in Nederland wel anders dan in ons land. Het beleid van het O.M. in Nederland lijkt te zijn dat indien de leeftijd van het “slachtoffer” en de dader niet veel verschillen, bijv. een vijftien jarig meisje heeft vrijwillig seksuele gemeenschap gehad met haar zeventien jarige vriend, niet tot vervolging wordt overgegaan. Dit terwijl het gebeuren formeel wel valt onder de delictsomschrijving.
We hebben thans in Suriname de merkwaardige situatie dat een vrouw op de leeftijd van vijftien jaar in het huwelijk mag treden met een man die tenminste de leeftijd van zeventien jaar heeft bereikt. Maar als een man van zeventien buiten echt seksuele handelingen verricht met een vrouw van vijftien jaar met haar toestemming, kan hij gestraft worden met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaar!
Ik denk dat de wetgever in 2009 niet aan deze consequentie gedacht heeft anders zou de minimumleeftijd voor een vrouw om in de echt te mogen treden verhoogd zijn van vijftien naar zestien jaar.
In de praktijk is het vaker voorgekomen dat strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden van mannen die gemeenschap gehad hebben met een vrouw van vijftien jaar met haar toestemming. Een voorbeeld is de geruchtmakende zaak tegen enkele leden van de Haagse Rapgroep Strictly Family Business (SFB) begin 2017. Ik merk op dat mijn informatie over deze zaak gehaald is uit de media, daar het vonnis niet gepubliceerd is. Aan de leden van de SFB was onder meer ten laste gelegd dat zij geslachtsgemeenschap hadden gepleegd met een minderjarige die de leeftijd van vijftien jaar had (en zelfs tegen de zestien jaar aanliep) en dus onder werking van art 298 Sr vielen.
De vraag is of in deze zaak gesproken kan worden van een slachtoffer, daar de vrouw in kwestie te kennen gaf dat de handelingen gepleegd waren met haar instemming. Ook de moeder van de jonge vrouw verklaarde conform het bepaalde in art 298 lid 2 Sr dat zij het niet wenselijk vond dat vervolging tegen de leden van de band zou plaatsvinden. Zoals ik hiervoor al opmerkte, is er nu geen sprake meer van een klachtdelict zodat het O.M. ondanks de mening van de moeder gerechtigd is ambtshalve tot vervolging over te gaan, hetgeen in casu ook gebeurd is.
Ondanks de verklaringen van de minderjarige en haar moeder werden de verdachten (in rap tempo) veroordeeld tot een gevangenisstraf en wel zodanig dat zij na enkele maanden in voorarrest doorgebracht te hebben, weer op vrije voeten kwamen en naar Nederland konden vertrekken.
Uit deze zaak blijkt overigens dat er sprake kan zijn van een strafbaar feit zonder slachtoffer, daar de vrouw in kwestie vrijwillig had meegewerkt aan het seksuele avontuur.
Het uitspreken van de straf door de rechter kon dan ook alleen maar gegrond zijn op schending van de rechtsorde, omdat voldaan was aan de delictomschrijving.
Als oud strafpleiter rees bij mij de vraag of de verdedigers van de SFB leden geen beroep hadden kunnen doen op een strafuitsluitingsgrond, waarbij als eerste gedacht zou kunnen worden aan afwezigheid van alle schuld, met als argument dat zij er te goeder trouw ervan uitgingen dat zij te doen hadden met een vrouwspersoon die de leeftijd van zestien jaar reeds had bereikt.
Hiervoor zou wel vereist zijn dat zij onderzoek hadden verricht naar de leeftijd van de vrouw en dat zij het feit in verontschuldigbare dwaling hadden gepleegd. Dit is echter geen eenvoudige zaak om aan te tonen.
Maar de aanwezigheid van een grond tot strafvermindering, althans het aanvoeren van een verzachtende omstandigheid zat er wel dik in.
De verdachten hadden kunnen stellen dat de wet een vrouw de mogelijkheid geeft om op vijftienjarige leeftijd te trouwen en als gevolg daarvan met haar man seksuele gemeenschap te hebben, zonder dat zulks onder de werking van de strafwet valt.
Welke logica zit erin om te zeggen dat een man met zijn vriendin van vijftien jaar met haar toestemming geen seksuele handelingen mag plegen?
Carlo Jadnanansing