Alle wetsproducten waarop het ministerie van Arbeid toezicht moet houden op hun naleving, zijn wetten die slechts van toepassing zijn op de private sector en niet op landsdienaren. Zo ook de Wet Minimum Uurloon (WMU). Met werknemer wordt volgens deze wet bedoeld iedere natuurlijke persoon, die in dienst is van een werkgever zoals bedoeld in het Surinaams Burgerlijk Wetboek (SBW). Tot deze groep worden landsdienaren niet gerekend. Ook met betrekking tot het begrip werkgever wordt zowel in deze wet als in het SBW niet bedoeld de overheid als werkgever. Het is de Personeelswet die betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen de overheid als “werkgever” en de ambtenaar als “werknemer” en het is het ministerie van Binnenlandse Zaken dat belast is met de uitvoering van deze wet. Het minimumuurloon is dus niet van toepassing op landsdienaren, daarom is het niet juist om te concluderen dat de overheid de WMU vertrapt.
Afgezien van het gegeven dat er in juridisch- en wetstechnisch opzicht een onderscheid gemaakt dient te worden tussen ambtenaren en werknemers, zal geen enkele barrière of beperking de minister van Arbeid, de heer Soewarto Moestadja, tegenhouden om binnen de Raad van Ministers (RvM) aandacht te vragen voor een menswaardig bestaan van alle werkenden, inclusief werkers bij de overheid. In zijn maatschappelijke opvatting over decent work en decent inkomen in relatie tot de zo gewenste welzijnssamenleving, neemt hij alle werkenden in beschouwing ongeacht of ze in de private of publieke sector arbeid verrichten. Op het ministerie van Arbeid worden de functiegroepen 1 en 2 van de bezoldigingsreeks al lang niet meer toegepast op landsdienaren. De laagste bezoldigde functiegroep op het ministerie is 3B en de aanvangsbezoldiging is SRD 1014. De minister zal zich inzetten binnen de RvM dat overige ministeries ook het voorbeeld van het ministerie van Arbeid opvolgen.