Voorzieningen voor speciale situaties definiëren
President Desi Bouterse heeft de wijziging van de ‘Wet op de Staatsschuld’ afgelopen vrijdag ingediend bij De Nationale Assemblee (DNA). De regering wil het obligoplafond van 60 naar 80% verruimen. Dit, voor een periode van vier jaar te rekenen van 1 november 2016 tot 1 november 2020. De coalitie heeft volgens Bouva ook als voorlopig standpunt dat verhoging van het leningenplafond niet nodig is. Zo is al geruime tijd het idee in specifieke gevallen de regering wat ruimte op basis van de wet te geven om eventuele additionele leningen te halen. De Wet op Staatsschuld van 2002 geeft in artikel 3 lid 5 de regering voldoende ruimte. Echter dient dat bij wet geregeld te worden. “Voor zover wij nu weten, zijn er wat belangrijke afspraken internationaal, waardoor wij de regering toch wat ruimte moeten geven om hele specifieke overeenkomsten te kunnen sluiten. Dat betekent dat zij niet zondermeer zaken langer zal kunnen tekenen, maar dat de goedkeuring van de volksvertegenwoordiging nodig zal zijn”, aldus de politicus. Bouva voert aan dat er vooraf dagenlang denk- en praatwerk is geweest tussen de leiding van het parlement en de leiding van de regering waarbij zelf is gebrainstormd over de mogelijke overschrijding van het leningenplafond na publicatie van het nieuw BBP. “Hiervoor is ook een antwoord gevonden door de wet in de formulering zodanig aan te passen dat er daarmee rekening wordt gehouden. Een achteraf berekend bbp dat negatief uitkomt, moet niet de nodige problemen met zich meebrengen”, aldus de vicevoorzitter.
Strafbepalingen kunnen blijven; wijziging goed formuleren
In de nieuwe ontwerpwet wordt de verantwoordelijkheid van de minister ook geschrapt. Ook de strafbepaling bij overtreden van de wet door de Financiënminister, wordt ongedaan gemaakt. Bouva vindt dat deze strafbepalingen niet geschrapt hoeven te worden. “Als wij de omstandigheden, randvoorwaarden en nieuwe criteria zondanig formuleren, zal de positie van elke monetaire autoriteit van een of ander oneigenlijke regel beschermd en bespaard blijven”, zegt hij. De parlementariër benadrukt dat uiteindelijk het parlement zich hierover zal buigen en een eindbeslissing zal nemen. Voor hem geniet dit punt niet de hoogste prioriteit, maar wat er gedaan zal worden om het negatieve bbp.
Beide partijen hopen in 2017 op een punt te zijn
De parlementariër zegt dat hij in tegenstelling tot andere leden, niet begrepen heeft dat er een belofte is gedaan dat de regering in januari 2017 zover zal zijn de brandstof – en stroomprijs te verhogen. Het IMF heeft volgens Bouva aangegeven dat het door blijft gaan met de regering en er verder overleg zal plaatsvinden. Gehoopt wordt dat in 2017 men samen langzaam maar zeker op het punt komt waar beide partijen willen zijn. Hijzelf heeft een zekere understanding van de vertegenwoordiger van het IMF ervaren dat Suriname technisch gezien een bepaald traject heeft uitgezet, maar met alle begrip voor de sociale impact toch wel rekening heeft gehouden met de realiteit. Volgens de politicus kan de samenleving niet op een onbehoorlijke manier in een keer worden belast met een heleboel verhogingen. “Ik vind het verstandig van de regering om dat pad te volgen. Uiteindelijk is het de regering van Suriname die verantwoordelijk is voor het beleid. Wij moeten langzaam, maar zeker wel komen tot het gezond maken van onze energiesector. Ook de brandstofsubsidie zal langzaam maar zeker worden gebracht naar een realistische aansluiting van de prijs”, aldus Bouva.
Oppositieleden hypocriet
De parlementariër vindt vooral de houding van oppositieleden hypocriet, ‘omdat zij juist enkele maanden terug tegen de samenwerking met het IMF waren’. Nu zijn het volgens hem juist deze leden die alle eisen van het IMF doorgevoerd willen zien. “Er is een Surinaams plan dat wij samen met anderen zullen moeten behartigen, maar het Surinaams belang staat er altijd bovenop”, aldus Bouva.
FR