De oliepalmindustrie heeft in het verleden haar nut en potentie in Suriname bewezen. Het waren bloeiende tijden met de oliepalmindustrie. In de jaren zestig werd besloten een plantage aan te leggen onder de naam Landbouw Maatschappij Victoria (LMV). Door het aanleggen van de Afobakadam moesten veel mensen uit het stuwmeergebied vertrekken en zouden zij in het nieuwe palmoliebedrijf een werkkring kunnen vinden. Niet veel later werd er ook een raffinaderij neergezet voor de verwerking van ruwe palmolie. Het bedrijf was aanvankelijk een succes. Er werd ruim 1500 ha ingeplant en de eerste oogsten waren veelbelovend. Het bedrijf verschafte aan velen werk en leverde een belangrijke bijdrage aan de nationale economie van Suriname. Spoedig volgde een project voor kleine boeren van 300 hectare en werd ook de nabijgelegen plantage Phedra omgezet tot oliepalmplantage. De ervaringen met de oliepalm op de beide plantages waren zo gunstig en de cultuur bood zoveel toekomstperspectief, dat besloten werd een grotere plantage, nu op Patamacca bij Moengo in Oost-Suriname, te stichten.
Lange tijd ging het goed met de oliepalm in Suriname. Er waren zelfs plannen voor export van lokaal geproduceerde of verwerkte palmolie via Curaçao, de zogenaamde LGO route, naar de Europese Gemeenschap. Er waren ook plannen voor een joint venture met een Maleisische maatschappij om dit plan groots aan te pakken, waarbij ruwe palmolie uit Maleisië zou worden geïmporteerd, lokaal verwerkt en vervolgens weer worden uitgevoerd. In 1996 werd de LMV opgeheven. Ergens rond het jaar 2008 zag de sector weer hoop bij de komst van buitenlandse investeerders. Vanwege verschillende redenen kwam de ontwikkeling maar niet van de grond, ondanks de potentie voor een industrie er nog bestond. Met name Patamacca, Phedra, Victoria en Apoera zijn zeer geschikte locaties voor de grootschalige productie van oliepalm. De overheid heeft niet lang terug op haar beurt in het Patamaccagebied grond beschikbaar gesteld voor een proefproject. Het proefproject houdt in dat er op zo’n 1.500 hectare palmolie wordt verbouwd.
Volgens het prospect van deskundigen van de Wereldbank, uitgaande van een Surinaams optiek, is er voor wat palmolie betreft een goede vraag in de wereld. Echter is er een aantal barrières waar Suriname mee te kampen zal krijgen, wil het land haar producten op de internationale markt leveren. Het aanwenden van primair bos voor dit doel roept volgens de deskundigen vraagtekens op. Certificering van de producten kan een zwaar effect hebben op de marktpotentie van deze onderneming. Deze twee zaken hebben vooral met milieueffecten te maken. Het wordt moeilijker de producten te promoten indien het milieu schade wordt toegebracht in het productieproces. De populariteit van het gewas is commercieel ook nog niet geëxploiteerd, tevens heerst er veel onzekerheid over de ter beschikking zijnde arbeidskrachten. Vooral het laatste is een heet hangijzer. Een voorbeeld hiervan is duidelijk te merken bij bacovebedrijf FAI, die al sinds haar facelift te kampen heeft met arbeidskrachten.
Na jaren bezig te zijn geweest met Suriname, had het Indiase bedrijf Foods Fats & Fertilizers (FFF) in 2012 een overeenkomst kunnen bereiken met Suriname. De regering had toen de intentie uitgesproken om ongeveer 40.000 ha landbouwgrond ter beschikking te stellen voor het palmolieproject. Gedacht werd om een fabriek op te zetten in het district Para. Uiteindelijk zouden ruim 4000 mensen werkgelegenheid vinden in deze sector. Er zou ongeveer US$ 250 miljoen worden geïnvesteerd. Verder was het bedrijf van plan een verwerkingsfabriek en een energiecentrale neer te zetten. De toewijzing van de 40.000 ha heeft nooit plaatsgevonden. Er werd een stuk grond van 54.000 hectare in Nickerie geïdentificeerd welke de regering bereid was ter beschikking te stellen van FFF. Vervolgens wenste de regering niet te voldoen aan de eis van FFF om het stuk grond haar toe te kennen, gezien het bedrijf niet kon garanderen dat zij over het te investeren geld beschikte. Het Investment en Development Corporation Suriname (IDCS) werd belast om het geheel te coördineren. Dit mislukte vanwege interne onenigheid binnen de leiding van IDCS.
Er werd indertijd ook een contract getekend tussen de Presidential Development Foundation (PDF) en FFF. Het ging uiteindelijk mis bij de overdracht van de gronden die tot nog toe zijn uitgebleven. Dagblad Suriname verneemt van welingelichte bronnen dat de gronden die werden gesignaleerd als geschikte gronden, in concessies waren uitgegeven door de vorige minister van Natuurlijke Hulpbronnen (NH). Het ministerie van Ruimtelijke Ordening, Grond en Bosbeheer diende samen met NH ervoor zorg te dragen dat de concessies vrij kwamen voor FFF. PDF had daartoe ook plannen klaar liggen. Corruptie en onbetrouwbaarheid hebben volgens de bron ertoe geleid dat de zaak nooit van de grond kwam.
Terwijl Suriname onder de gestelde omstandigheden terughoudend was, zag Guyana een mogelijkheid om daar munt uit te slaan. Het buurland heeft aan FFF vijftig duizend hectare grond toegewezen voor het opzetten van een oliepalmproject. Daar Guyana nu ook een grote speler in wording is en een grote voorsprong heeft, zou het volgens critici af te raden zijn om de zelfde richting op te gaan en onnodige concurrentie te zoeken. De deskundigen van de Wereldbank hebben onlangs tijdens een presentatie bij het ministerie van Handel en Industrie de productie van oliepalm, na het bestuderen van de marktsituatie, als prioriteit afgeraden.
Kavish Ganesh