Onvoldoende beheersing specifieke vaardigheden door leraren

Jaarlijks studeren er tientallen studenten af van het Instituut voor de Opleiding van Leraren (het IOL). Deze opleiding biedt toekomstige leraren overwegend intellectuele vorming en enige kennis van algemene didactiek. Vakdidactiek komt niet of nauwelijks aan de orde, terwijl de studenten straks een specifiek vak op een voj- of vosschool gaan verzorgen. Net als voor reparatie van elk type auto specifieke kennis nodig is, is voor het lesgeven in een bepaald vak, vakdidactiek een vereiste.
Onder de voj- en vosleraren zijn er velen die voor het eerst les geven. Met vragen over vakdidactische werkvormen, het opstellen en corrigeren van toetsen (repetities, schoolonderzoeken en examens ), alsook het evalueren van toetsresultaten worden deze leraren aan hun lot overgelaten. Beperkte beheersing van vakkennisvaardigheden door vakleraren beïnvloedt het overgangs- en slagingspercentage van een school negatief.
Het cijfer dat een student behaalt voor een toets is afhankelijk van een aantal factoren. Een deel van de factoren ligt bij de leerling: inspanning, attitude en intelligentie van een leerling zijn van invloed op het cijfer dat hij/zij behaalt. Minstens even belangrijk is de factor die bij de leraar ligt. Menigeen staat stil bij de negatieve invloed van leraren op het cijfer dat een student behaalt. Uit diverse onderzoeken die ik heb gedaan onder grote groepen Surinaamse leraren ( mulo en middelbare scholen ) blijkt dat deze invloed heel erg groot is, soms wel drie punten op het cijfer m.a.w. ook al bereidt een student zich heel goed voor op een proefwerk, door externe factoren ( leraar gebonden factoren ) kan de leerling een diepe onvoldoende behalen. Dat is heel zorgwekkend in ons onderwijs. Er is veel werk aan de winkel voor de onderwijsbaas en zijn team. Statistisch-didactische onderzoeken worden niet of nauwelijks geïnitieerd door het Minowc. Recentelijk zei de directeur van onderwijs dat de slechte cijfers voor de talen Nederlands, Engels en Spaans bij de afgelopen examens te wijten zijn aan het gebruik van de smartphone, waarbij studenten geen zuiver Nederlands gebruiken, maar een soort whatsapp taal. Deze reactie van de onderwijsdirecteur heeft mij geschokt. Als zij op dit niveau statistiek bedrijft, dan houd ik mijn hart vast. Voor zover mij bekend, is er nooit onderzoek gedaan naar negatieve invloeden van “smartphone taal” op de schooltalen Nederlands, Engels en Spaans. Studenten gebruiken de smartphone al jaren. Heeft de onderwijsdirecteur onderzocht/laten onderzoeken welke invloed het gebruik van smartphones door leerlingen van voj en vosscholen heeft op hun leerprestaties, i.h.b. op hun taalcijfers? En heeft zij gekeken hoe de taalcijfers waren bij eerdere examens? Want de smartphone gebruiken de studenten al jarenlang. Hoe kan onze onderwijsdirecteur dan een keiharde uitspraak doen over de reden waarom er slecht was gescoord voor de talen? Waarop baseert zij haar uitspraak?
Leraar afhankelijke factoren die het cijfer van een student negatief kunnen beinvloeden zijn (hoe goed/slecht de leraar les heeft gegeven laat ik achterwege ):
1. Opstellen van repetitie/schoolonderzoek. Dit vereist specifieke kennis en vaardigheid van leraren. Uit diverse trainingen die ik heb gegeven aan leraren van het voj en vos blijkt dat veel leraren deze vaardigheden in onvoldoende mate beheersen. Bij de trainingen heb ik oude repetities en schoolonderzoeken, opgesteld door de leraren die deelnamen aan de training, gebruikt. Veel van de toetsen waren toets-technisch bekeken, niet helemaal in orde:
a. Er zaten vragen bij waarop meerdere goede antwoorden mogelijk waren, terwijl de leraar niet bekend was met meerdere goede antwoorden.
b. Sommige vragen waren niet eenduidig geformuleerd, d.w.z. dat ze voor meerdere interpretaties vatbaar waren.
c. Slecht geformuleerde vragen; leerlingen moeten wel vijf keer lezen om te begrijpen wat er precies wordt gevraagd/bedoeld.
d. Vragen met overbodige informatie. Leerlingen worden hierdoor misleid.
e. Omslachtige zinsconstructies/ te veel informatie in een zin; een biologietoets moet kennis over biologie toetsen en geen Nederlands.
f. In dezelfde toets werd een bepaald type vraag/ opgave meerdere keren gegeven. Een student die dat onderwerp niet goed beheerst, wordt meerdere keren gestraft en een leerling die het onderwerp goed beheerst, wordt meerdere keren beloond voor hetzelfde. Dat is toets-technisch onverantwoord. Zo een toets is niet betrouwbaar.
g. Voorts waren veel toetsen niet opgesteld aan de hand van een toets matrijs. Alvorens een toets op te stellen is het handig en vereist een toets matrijs te maken. Dit is een raamwerk van de toets, een lijst met onderwerpen die je wilt toetsen en een indicatie van het niveau waarop je wilt toetsen. Een toets matrijs geeft een overzicht van:
– De onderwerpen/onderdelen waarover de toets gaat.
– Het aantal vragen/vraagstukken, gespecificeerd in moeilijkheidsgraad.
– Het aantal vragen per onderwerp/onderdeel
Het raamwerk van de toets voorkomt dat een type vraag of opgave meerdere keren wordt gegeven in dezelfde toets; het voorkomt dat te veel opdrachten over dezelfde vaardigheden en onderwerpen gaan. De toets matrijs garandeert dat alle sub vaardigheden en domeinen aan bod komen.
2. Corrigeren van het gemaakte werk. Voor elke toets moet de leraar een gedetailleerd correctiemodel maken. In het correctiemodel moeten vermeld staan:
a. Alle mogelijke goede antwoorden
b. Alle stappen van de oplossing
c. Scores per onderdeel en per subonderdeel
d. Scores per denkstap/oplossingsstap
e. Strafpunten voor de meest voorkomende fouten
Uit mijn onderzoeken is gebleken dat niet gedetailleerde correctiemodellen altijd leiden tot verschillen in cijfers, soms van 2 punten op het eindcijfer.
3. Veel leraren kijken repetities/schoolonderzoeken heel inconsequent na: precies dezelfde fout wordt de ene keer zwaarder afgestraft en een andere keer minder zwaar. Dat komt omdat de leraar niet bijhoudt hoeveel strafpunten hij eerder heeft gegeven voor een fout. Als hij bezig is met bv het 20ste blaadje en hij komt precies dezelfde fout tegen, dan weet hij allang niet meer hoeveel strafpunten hij eerder heeft gegeven voor zo’n fout. Dan geeft hij bij het nakijken van het 20ste blaadje meestal meer of minder strafpunten voor dezelfde fout. De invloed van deze factor ( inconsequentie in het geven van strafpunten) is ontzettend groot, soms wel een hele punt op het eindcijfer van de leerling. Leraren kunnen deze factor elimineren door tijdens het nakijken van de door de leerlingen gemaakte toets in het correctiemodel het aantal strafpunten bij veel voorkomende fouten bij te houden. Als hij 20 blaadjes verder weer zo’n fout tegenkomt, kan hij in zijn correctiemodel zien hoeveel strafpunten hij eerder heeft gegeven voor zo’n fout.
4. Doorwerkende fout. De invloed van een doorwerkende fout op het eindcijfer is niet gering, het scheelt soms een hele punt op het eindcijfer. Heel vaak komt het voor dat het antwoord van een onderdeel nodig is in een volgend onderdeel. Een leerling die het eerste onderdeel fout heeft gemaakt, gebruikt dit foutieve antwoord in het volgende onderdeel. Sommige leraren straffen deze leerling 2 keren ( bij beide onderdelen). Dat mogen leraren niet doen. De leerling mag slechts een keer gestraft worden voor dezelfde fout in een opgave.
Op ex onderwijsminister S. Sitaldien na, heeft het Minowc nooit onderzoek laten doen naar de invloed van leraar-gebonden factoren op het eindcijfer van leerlingen. De vele onderzoeken die ik in de loop der jaren heb gedaan is tot stand gekomen dankzij mijn eigen inzet en de bereidwilligheid van afzonderlijke scholen. Op onze lerarenopleidingen wordt studenten niet geleerd hoe ze goede vragen, opdrachten en vraagstukken moeten opstellen, hoe ze een toets matrijs moeten maken, hoe ze een correctiemodel met gedetailleerde puntenwaardering moeten maken en hoe ze een gemaakte toets moeten evalueren.
Mijn advies aan Minowc is om in het curriculum van het IOL op te nemen het onderdeel Vakdidactiek, waarbij de aanstaande leraren specifieke vaardigheden in het opstellen, corrigeren en evalueren van toetsen wordt bijgebracht. Voorts adviseer ik het Minowc om tenminste leraren uit de bovenbouw van muloscholen en alle leraren van middelbare scholen een training te laten geven in deze materie. Ook dat het Minowc van alle scholen eist dat alle schoolonderzoeken ( op voj en vos niveau ) worden opgesteld aan de hand van een toetsmatrijs. Om de vinger op de pols te houden zou een kopie van de toetsmatrijs samen met het schoolonderzoek worden opgestuurd naar de onderwijsinspectie.
Jack Mohanlal ([email protected])

error: Kopiëren mag niet!