Van plantage-economie tot delfstoffenproductie en exporterend land

In dit artikel wordt u een analyse gepresenteerd over de historische economische ontwikkeling van Suriname in de koloniale periode en de kwetsbaarheid van de economie door de afhankelijkheid van delfstoffen export in de 20e en 21e eeuw. Een overzicht van de ontwikkelingsplannen voor en na 1975 geeft u een beeld van het falend beleid tot diversificatie van de economie. In dit artikel wordt ook aandacht besteed aan het verslag van de Wereld Bank en het IMF (2010 – 2015) over ontwikkelingslanden die in de BRIC`s , CIVETS , MIKT en “Next Eleven” (o.a. Brazilië, India, China, Zuid – Afrika, Bangladesh, Filippijnen, Viȅtnam ) zijn geclassificeerd. Deze landen worden geïdentificeerd als opkomende economieën in de multipolaire wereldorde. Van de BRIC`s staten (India en China, twee model staten ) wordt een vergelijkend onderzoek gepresenteerd over de ontwikkelingsconcepten en het succes van deze twee staten in de wereldhandel en wereld economie. Van wege de omvang van het artikel vindt de publicatie in delen plaats. Dit artikel is geschreven door de hr. H. Raghoebar M.Sc. docent ADEK.

De verdragsmiddelen van 1975 – 2005

Bij de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 kreeg de staat de beschikking over een buitengewoon groot bedrag aan ontwikkelingshulp en werden haar schulden kwijtgescholden (bij elkaar 4,4 miljard Nederlandse guldens). De overeenkomst van 1975 was gebaseerd op uitgangspunten die waren geformuleerd in het programma voor de sociaale -, economische ontwikkeling van Suriname , opgesteld door de gemengde Commissie Ontwikkelings- samenwerking Nederland Suriname ( CONS). Dit programma zou het eerste Surinaamse Meerjaren Ontwikkelings Plan (MOP) zijn, dat net als daarna te verschijnen MOP’s diende als kader voor aanbesteding van de Nederlandse verdragsmiddelen. De invulling van het MOP was een zuiver Surinaamse aangelegenheid. De beoogde sectorale verdeling van de bestedingen was: 50 procent voor productieve sectoren; 25 procent infrastructuur; en 25 procent sociaal beleid en onderwijs. De werkelijke verdeling was sterk gericht op de infrastructurele werken en zeer ten nadele van de productieve sectoren. Vooral in de eerste fase van de hulprelatie, vanaf het jaar van de onafhankelijkheid tot de eerste opschorting van de hulp eind 1982, zijn grote bedragen besteed aan een aantal megaprojecten waaronder het West-Suriname project, gericht op exploitatie van bauxietreserves in het Bakhuysgebergte, het landbouw Ontwikkelingsproject Commewijne, het Multipurpose Corantijnproject en het Patamaccaproject. Tijdens het militair bewind werd NF 500 , – miljoen besteed aan de infrastructuur, gezondheidssector, huisvesting en onderwijs.
Na 35 jaar onafhankelijkheid blijkt dat de verdragsmiddelen deels goed zijn besteed, veel is misgegaan, en Suriname heeft weinig economische vooruitgang geboekt. Het doel van het verdrag “ economisch weerbaar maken van Suriname “ werd niet gerealiseerd. Het verdrag had een neokolonialistisch karakter: een deel van de financiële middelen stroomde terug naar Nederland o.a. diensten voor consultant en bedrijven.
Opkomst van aardolie en goud winning (1982 – 2004)
Op 25 november 1982 startte officieel de eerste commerciële productie van aardolie in Suriname op het Tambaredjo-olieveld in het distrikt Saramacca. De productie was een bescheiden 200 barrels per dag. In 1987 was de productie vertienvoudigd tot 2000 barrels per dag en vervolgens tot 17000 barels ( productie in 2015) . In 1988 werd bij Tout Lui Faut een olie-exportterminal in gebruik genomen. In 1992 kwam een 55 kilometer lange pijpleiding af tussen de olievelden in Saramacca naar Tout Lui Faut. In 1995 werd begonnen met de bouw van een kleine raffinaderij, die twee jaar later en na een investering van $67 miljoen in productie kwam. In december 2014 kwam een belangrijke uitbreiding van de raffinaderij gereed die de ruwe aardolie zal verwerken tot derivaten gasoline. De aardolie productie en afzet vormt een belangrijke deviezen bron voor de staat. In 2014 ontving de Surinaamse regering van Staatsolie in totaal $ 259 miljoen (2013: $ 284 miljoen), waarvan $ 122 miljoen in belastingen en $ 137 miljoen als dividend.
De Rosebel-goudmijn is een project in Suriname dat in handen is van het bedrijf IAMGOLD, met 95% van de aandelen, en de Surinaamse Staat, met 5%. De Rosebel goudmijn begon de commerciële productie in 2004 en heeft iets meer dan 3 miljoen ounces goud in de mijn eerste 11 jaar van de productie geproduceerd. Na aardolie is de export van goud de belangrijkste deviezen bron voor de staat. In 2016 blijft de economie afhankelijk van delfstoffen productie ( goud en aardolie) kwetsbaar voor wereldmarktprijzen. Deze twee delfstoffen bepalen het grootste deel van de uitvoerwaarde van de staat, voor ruim 40% van de inkomsten van de overheid en voor ruim eenderde van het Bruto Nationaal Product (BNP), Slechts 10% van de inkomsten van de staat komt door de export van landbouwproducten, zoals bananen, rijst, hout, garnalen en vis. (wordt vervolgd)
H. Raghoebar M.Sc

error: Kopiëren mag niet!