Er is op 25 november 2015 een vonnis uitgesproken in de zaak van de Kaliña en Lokono volken van Beneden Marowijne tegen de Staat Suriname. Twee weken geleden werd het vonnis door het Inter-Amerikaans Hof voor Mensenrechten ter beschikking gesteld. Deze zaak liep sedert 2007. De Kaliña- en Lokono-volken hebben op een bepaald moment gemeend de Staat Suriname aan te klagen voor de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens. Na de aanklacht heeft de commissie op een bepaald moment een aanbevelingsrapport uitgebracht, waarbij de Staat werd aanbevolen om een paar zaken uit te voeren aan de hand van de klacht. Uiteindelijk belandde de zaak bij het Hof. De klacht hield in grote lijnen in dat de Staat de rechten van inheemsen formeel niet erkende. Dit wordt nog steeds ervaren als een schending van de rechten van de groep. Volgens mensenrechtenjurist Martin Misiedjan zijn de mensen in een zogenaamde hoerastemming. De klacht van de inheemsen was volgens Misiedjan gebaseerd op een aantal onwaarheden. “Men heeft bijvoorbeeld aangegeven dat de Staat hun de toegang tot de Wanekreek en de Galibi Natuurreservaten verhindert. Dit, terwijl de Staat via het ministerie van ROGB een structurele relatie onderhoudt met de mensen in het gebied. Men eiste dus teruggave van het gebied. Men heeft ook gevraagd dat Tuinstad Albina teruggegeven wordt of men ervoor gecompenseerd wordt. Men heeft in het geding een kaart waar er veel Marrondorpen zijn, opgebracht als te zijn inheems gebied”, zegt Misiedjan.
“Wij hebben toen aangegeven dat teruggave van Albina niet aan de orde is. Hetzelfde is ook aangegeven aan de natuurreservaten. Die zijn ingesteld met het doel om de biologische waarde van het gebied te beschermen voor toekomstige generaties. Wij hebben aangetoond om binnen het Surinaams rechtsbestel dit probleem aan te pakken”, zegt de jurist. Het Hof keek naar de Surinaamse wetgeving en zei dat er niets in de wetgeving is dat de mensen beschermt. Dan krijg je logisch een veroordeling op dat punt. Maar alle andere zaken zijn niet toegewezen. Suriname is uiteindelijk niet veroordeeld om Albina terug te geven. Suriname is ook niet veroordeeld om de natuurreservaten. Bij monde van Misiedjan heeft de aanklagende partij een verkeerd beeld van Suriname geschapen in het buitenland. Vandaar de Staat als partij in het geding, het Hof in augustus uitnodigde voor een bezoek op locatie. Volgens Misiedjan heeft het hof toen kunnen waarnemen hoe vredelievend Suriname is.
“De inheemsen moeten eerlijk zijn. Zij spreken twee talen. Ze doen hier in Suriname alsof zij het probleem willen oplossen, maar in het buitenland wordt Suriname afgeschilderd als te zijn een land waar hun rechten zwaar worden vertrapt”, zegt Misiedjan. Het hof heeft in zijn vonnis aangegeven dat in de benadering van het gronderechtenvraagstuk er ook moet worden gekeken naar de rechten van de tribalen. “Men weet niet wat voor onmaatschappelijke dingen er konden gebeurden, wanneer bijvoorbeeld Adjoema Kondre zou horen dat de inheemsen hun dorp hebben gepikt”, stelt Misiedjan.
Suriname heeft bij de benadering van het grondenrechtenvraagstuk aangegeven dat er rekening moet worden gehouden met de multi-etnische samenstelling van Suriname. Dit betekent dat als men dit vraagstuk wil oplossen, men er zeker rekening mee moet houden dat er meer etnische groepen in Suriname zijn, dan alleen inheemsen. Naar voorbeelden uit het buitenland kijken is mogelijk, maar volgens Misiedjan zal er vanuit een Surinaams kader worden gewerkt richting een oplossing. Dat betekent dat dit vraagstuk naar een ieders tevredenheid zal moeten worden opgelost.
De Staat heeft 2 jaar de tijd om de collectieve rechtspersoonlijkheid van inheemse en tribale volken bij wet te regelen en 3 jaar om collectieve grondtitels uit te geven voor de traditionele grondgebieden. Er moet binnen 3 jaar een gemeenschapsontwikkelingsfonds, ter waarde van USD 1.000.000 (1 miljoen US dollars), worden ingesteld voor projecten in de gebieden die de Kali’na en Lokono nodig vinden voor hun ontwikkeling. Het gaat onder andere om: gezondheid, onderwijs, voedselzekerheid en beheer van hun hulpbronnen. Dit fonds komt bovenop de normale overheidsverplichtingen voor ontwikkeling. De Kali’na en Lokono moeten een vertegenwoordiger aanwijzen, zodat het fonds in overeenstemming met hun wil wordt gebruikt.
Kavish Ganesh