Grenzen niet overschrijden

Mensen komen dagelijks bij elkaar om in georganiseerd verband gezamenlijk arbeid te verrichten ter realisering van een of meer vooraf gestelde doelen. Zij vervullen daarbij elk de rol die hen is toegewezen. Aan deze rol zijn een rolverwachting en een rolopvatting verbonden. Van elke werker wordt verwacht dat die zich overeenkomstig zijn (haar) positie in de organisatie gedraagt. Allen, van directieniveau tot aan de werkvloer toe hebben de verplichting zich in overeenstemming met hun plaats in de organisatie te gedragen. De waarden van de organisatie vormen het bindmiddel tussen personeelsleden. Het functioneren van werknemers in de organisatie als sociaal systeem wordt mede beïnvloed door de positie die zij daarin innemen. Vaak is de positie van iemand in de organisatie van dien aard dat over hem of haar intern meerdere rolverwachtingen bestaan, terwijl ook naar buiten toe, in de omgeving van de organisatie, bepaalde veronderstellingen zullen leven over de wijze waarop deze functionaris zich gedraagt. Van een topmanager wordt verwacht dat die zich nimmer in het openbaar op een negatieve wijze zal uitlaten over medewerkers, aangezien daardoor de organisatie, vooral bij de buitenwacht, ernstig beschadigd kan worden. In elke goed georganiseerde onderneming bestaan interne regels en gebruiken met betrekking tot het frekwente contact tussen chefs en medewerkers onder de vele wisselende omstandigheden. In dit opzicht bestaat tussen overheids- en bedrijfsorganisaties geen verschil. Elke leidinggevende op welk niveau dan ook in elke arbeidsorganisatie dient te beseffen dat omgaan met methoden, systemen en technieken in het dagelijkse werk hemelsbreed verschilt met het omgaan met mensen die bij de vele dagelijkse activiteiten zijn betrokken. Iedere leidinggevende dient bij het doen van uitspraken terdege rekening te houden met de gevoelswaarde van zijn(haar) woorden. Zou het kunnen dat de bankmedewerker ten aanschouwe van het publiek op grove wijze wordt aangesproken omdat die een administratieve procedure niet stipt heeft nageleefd? Kan de politiecommandant op de post zijn ondergeschikte in aanwezigheid van het publiek een ferme tik op de vingers geven? Volstrekt niet. Hoe zou het toch overkomen, wanneer de departementsdirecteur zijn diensthoofd afsnauwt in aanwezigheid van anderen? Is dit overeenkomstig de rolopvatting van deze hoge publieke manager? Correspondeert dit gedrag met de rolverwachting bij het personeel met betrekking tot de directeurspositie? Een stapje hoger staat de minister. Deze bewindvoerder heeft geen hiërarchische bevoegdheden over het personeel van het departement. Inderdaad, de posities van minister en departementsdirecteur vormen elkaars aanvulling. Anders gezegd, zij vormen elkaars supplement, voor zover het beleidsmatige aangelegenheden betreft. In de hiërarchische sfeer echter heeft de minister zich in principe te onthouden van rechtstreekse bemoeienissen met de wijze waarop landsdienaren zich dagelijks doen kennen in hun taakopvatting en werkhouding. De minister is niet de hiërarchisch hooggeplaatste in de departementale organisatie. Treedt de politiek verantwoordelijke persoon het domein van het personeelsbeleid binnen, gaat hij (zij) over tot het uitspreken van oordelen over het feitelijke functioneren van medewerkers, dreigt hij met strafoplegging, dan ontstaat de situatie dat het departement als ambtelijke organisatie geen eigen identiteit , geen eigen , momentum’ meer heeft, doch overgeleverd is aan opvattingen en beslissingen van politieke gezagsdragers, die als beleidspersonen slechts tijdelijk aanwezig zijn op het ministerie. Als de rolopvatting van de minister is, dat hij of zij publiekelijk ernstige beschuldigingen mag uiten aan het adres van ambtenaren, zich beledigend of denigrerend mag uitspreken over het functioneren van personeelsleden, wordt daardoor de positie van de departementsdirecteur als beheerder van deze organisatie ondergraven, terwijl ook schade berokkend wordt aan het imago van het departement als geheel. Wat wij thans beleven, is dat bewindslieden de grenzen van het gebied van hun bemoeienissen overschrijden en nu zelfs bedreigende uitspraken jegens personeelsleden doen. Wij moeten ons voor een moment de situatie voorstellen dat de voorzitter van de raad van bestuur van de grote onderneming publiekelijk insinuerende of beledigende uitspraken doet aan het adres van medewerkers, terwijl de bedrijfsdirecteur zich daarbij maar moet neerleggen. “Neen, zelfs als hoogste leidinggevende is die ruimte mij niet gegeven”, zegt de topmanager zeer terecht. Zolang het noodzakelijke onderscheid tussen politieke en ambtelijke bevoegdheden op departementen niet helder wordt omschreven en ook tot uitdrukking komt zal de situatie zich voordoen dat de hoogste ambtelijke gezagsdragers op ministeries in ondergeschiktheid aan ministers moeten toezien dat niet zij, doch politieke gezagsdragers de lakens uitdelen op alle denkbare gebieden. De positie van de departementsdirecteur als permanente topmanager zal met het oog op beter functionerende ambtelijke organisaties krachtiger tot zijn recht moeten komen. Directeuren op departementen moeten over werkgedrag en prestaties van het personeel worden aangesproken en daarop, zo nodig, worden afgerekend. Ministers moeten bijdragen aan die cultuurontwikkeling. Als bewindslieden ambtenaren verslijten voor geboefte , moet ook de vraag beantwoord worden wie en welke organisaties de trendsetters zijn geweest voor geboeftegedoe in het publieke domein in ons land. Welke regeringen in het (verre) verleden hebben doodgemoedereerd veroordeelden en ex-gedetineerden binnen hun gelederen getolereerd? Ergens heeft dit verschijnsel een begin gehad. Daarover wordt nu niet gesproken.
Stanley Westerborg
Organisatieanalist
[email protected]

error: Kopiëren mag niet!