In de ochtend van de dag volgend op de formele in gebruikstelling van de nieuwe Staatsolie raffinaderij, op maandag 14 december j.l , overleed ir. Hugo Coleridge. De historie heeft gewild dat Hugo Coleridge betrokken was bij de eerste olievondst in Suriname in 1965, waarna hij tot recentelijk betrokken werd bij vele stappen van de aardolie-industrie in Suriname. Hij is voorzitter en eerder ook gewoon lid/adviseur geweest van de Raad van Commissarissen bij de N.V. Staatsoliemaatschappij Suriname.
Hugo Coleridge vertrok in 1956 naar Nederland om aan de Technische Hogeschool van Delft in de richting mijnbouwkunde te studeren. Deze studies waren destijds breed georiënteerd, zodat hij na terugkeer in Suriname ingezet kon worden bij zowel onderzoek van harde gesteenten in het zuiden, als bij dat van losse gesteenten in het kustgebied. Na terugkeer is hij in dienst getreden van de Geologisch Mijnbouwkundige Dienst, (GMD). Op 13 oktober 1965 was hij vanuit Paramaribo op weg naar de locatie met harde gesteenten van de Stondansie val, voor een gepland stuwdam-irrigatie project, toen hij onderweg even stopte bij een niet rechtsreeks onder zijn supervisie vallend GMD- project met zachte gesteenten voor de watervoorziening van Calcutta en omgeving. Hij kreeg te horen dat het betreffende drinkwaterboorgat een mislukking was geworden, omdat het eerst heldere water lichtbruin werd naar de diepte toe, een mogelijk gevolg van olielekkage uit de boormachine. Toen Hugo Coleridge de met die machine geboorde monsters zag, begreep hij dat het geen gelekte motorolie was, maar door moeder natuur aldaar in modder opgeslagen aardolie. Hij kwam op tijd, want de voorbereidingen om de volgende dag alle boorstangen uit het mislukte boorgat naar drinkwater te halen, waren reeds in volle gang. Hij gaf, na Paramaribo verwittigd te hebben, de opdracht om het gat niet te stoppen, maar om juist dieper te boren. Het resultaat was historisch, en zou de historie van Suriname veranderen. Er werd voor het eerst technisch winbare aardolie in grof zand gevonden. Deze ontdekking zou, en zal op naam van Hugo Coleridge geschreven worden, en blijven. De toenmalige minister president, Johan Adolf Pengel bezocht de locatie enkele dagen later. Toen na verder onderzoek bleek dat de afzetting niet erg groot was, vergeleken met de grote olieproducerende landen, werd de belangstelling voor de vondst minder, en werd deze aardolievondst bijgeschreven in het hoofdstuk van wetenschappelijk interessante ontdekkingen, zonder nadere commerciële waarde. Ook een vondst bij Tambaredjo werd destijds niet interessant genoeg geacht, in de ogen van in megaschaal denkende technici. Geoloog Eddy Jharap zag jaren later wel mogelijkheden, en wilde de haalbaarheid daarvan zelf nagaan bij het oliebedrijf, dat destijds nog geen naam had. Als aankomend geoloog was hem tijdens zijn breed georiënteerde studie in Leiden, Nederland, geleerd om zowel in het groot als in het klein qua productie te denken. Bij goud dus zowel op het niveau van de porknokker met een tweedehandse Noah bus, en een schop, als van de multinational met 50 megatrucks, en tien graafmachines. Jharap zag wel mogelijkheden voor deze hoeveelheid olie, waarvoor men in het Midden Osten de schouders ophaalt. Ook in deze tijd is de huidige jaarproductie van olie van Suriname minder dan de dagproductie van de grote landen, maar deze hoeveelheid is voor Suriname voldoende. Jharap zag dat in ,nam het risico, werd ooit uitgelachen, maakte onderweg enkele missers, maar zette de Surinaamse olie industrie op de rails. Hugo Coleridge werd toen weer er bij gehaald en hij heeft ook toen zijn bijdrage geleverd. Men heeft gepoogd om de historische rol van Hugo Coleridge in de Surinaams olie industrie te minimaliseren, ten gunste van anderen, maar het was Coleridge die voorkwam, dat de onbewust en per ongeluk ontdekte olie in 1965, door anderen werd afgedicht, en het voor elkaar kreeg dat olie in Suriname een reëel mijnbouwproduct werd, waardoor anderen later de kans kregen om een voor Surinaamse begrippen grote industrie op te zetten. Hij heeft daarmee zijn plaats in de aardolie historie van Suriname ruim verdiend.
Als consultant heeft hij ook gewerkt aan zaken als de nationale natuursteen inventarisatie langs de destijds berijdbare wegen in het binnenland, het Stondansie irrigatie project, de houten brug over de Surinamerivier bij Carolina van 1982, het Jajkreekproject, het West Suriname veenproject, de rivierdijkien van de Suriname rivier en de Commewijnerivier en de drinkwatervoorziening van Victoria en Phedra. Hugo Coleridge heeft een werkzaam leven achter de rug, waarin hij ook tijd vond voor ontspanning, alleen en met anderen. De werken waar hij ooit aan begon, zullen door anderen afgerond worden. Hij zal vanuit zijn nieuwe verblijf daarboven de dampen van de nieuwe aardolie raffinaderij niet kunnen ruiken. Hij zal ze wel kunnen zien en terecht kunnen zeggen: “I’ve been there before”.
Moge hij in vrede rusten.
Drs. Eddy Monsels