Artikel 52, lid 3 van de Grondwet laat er geen twijfel over bestaan: ‘De verantwoordingsplicht ten opzichte van het volk en controle op het overheidshandelen door organen die daartoe zijn ingesteld zijn waarborg voor een waarachtige democratie’. Onder meer door de grondwettelijk voorgeschreven organen. Bestaat dan ook nog een ander controleniveau? Zeker wel. Beschikt niet elk departement over kundige beleidsanalisten en een sterke interne controle-eenheid? Tenminste, dat verwacht je als belanghebbende samenleving. Maar ook op dit gebied zijn departementen zwak ontwikkeld. En de controleurs namens het volk? Die moeten nauwlettend erop toezien dat bewindslieden hun verkregen geldmiddelen op verantwoorde wijze aanwenden voor de beleidsuitvoering. Hoe vervolgt het parlement zijn controletraject? Wij weten het niet. Het verantwoordingsdebat kennen wij ook niet. Is de begroting goedgekeurd, dan valt een zware druk weg van de ministers. Zij mogen aan de slag, tussentijdse verantwoording is geen verplichting. De autorisatiefunctie is ook nog onderhevig aan wat de politieke leiding verlangt. Regeringsgezinde assembleeleden willen ook geen kwaad woord horen over ‘hun’ regering. Nu is het ook zo dat de Rekenkamer reeds tientallen jaren aaneen jaarverslagen uitbrengt. Wat velen waarschijnlijk niet weten, is dat dit orgaan in de loop van het dienstjaar jaar vele brieven richt aan bewindslieden, waarin uiteenlopende opmerkingen, maar ook de nodige bedenkingen over de gang van zaken op departementen, in staatsbedrijven en overheidsstichtingen tegen het licht gehouden worden. Over de controle op staatsbedrijven van overheidswege spreken de huidige schandalen duidelijke taal. Op ambtelijk niveau staat de Centrale Landsaccountantsdient (Clad).
Een controle-orgaan dat reeds decennialang met grote regelmaat onderzoeksrapporten en zonodig ook daarbij passende managementletters aanbiedt aan bewindslieden, waarvan traditioneel afschriften verleend worden aan de president en vicepresident. Hoe anno 2015 met de uitgebrachte documenten van de Rekenkamer en de Clad thans wordt omgegaan, is schrijver dezes niet bekend. Bekend is wel dat elkaar opvolgende regimes zich niet bepaald druk hebben gemaakt over de talloze meldingen over onregelmatigheden, neergelegd in brieven, rapporten en jaarverslagen. Regeerders in Suriname zijn overigens ook niet gesteld op controle op hun handelen. Is eenmaal de begroting goedgekeurd, dan verdwijnt ook het parlement uit het controlebeeld. Verantwoording achteraf over middelenbesteding stelt volstrekt niets voor. Het parlement maakt zich verder ook niet druk over deze aangelegenheid. De positie van de rekenkamervoorzitter is niet vrij van politieke beïnvloeding. Controlerapporten en jaarverslagen hebben in de overheidssector geen voorgeschreven doorwerking. Het schrijven van deze documenten heeft daardoor meer weg van vingeroefeningen. Gaan de golven hoog op, zoals nu weer, dan staat de Clad plotsklaps centraal in de aandacht. In het algemeen mag gesteld worden dat overheidsfunctionsarissen die met toezicht, controle of inspectie belast zin, geen indrukwekkende posities innemen. Niet zelden bevinden ook die ambtenaren zich zelf binnen de corruptiekringen. Op districtsniveau is de districtsraad als controleorgaan op onbegrijpelijke wijze ondergeschikt gemaakt aan de hoogste vertegenwoordiger van het centraal bestuur in het district. De controleur is aldus ondergeschikte van zijn controleobject. De regeringsleider heeft in het kader van de bezuinigingsmaatregelen een beroep gedaan op het volk vertrouwen te stellen in de regering. Maar, geachte president, evenals respect is vertrouwen genieten een verdienste. Veel van wat gedurende de achterliggende jaren aan verspilling en malversaties heeft plaatsgevonden zou niet in die mate mogelijk zijn geweest wanneer effectieve controle op de toegegewezen middelen aan departementen nauwgezet en continu door deskundigen was geschied. Indien periodieke verantwoordingsrapportage gebiedend was voorgeschreven en werd nageleefd, waren schandalen zoals nu zeer waarschijnlijk niet aan de orde. In het verleden hebben de belangrijkste controleorganen van de Staat, namelijk de Rekenkamer en de Clad, regelmatig doch vruchteloos hun beklag gedaan bij ministers en de regeringstop over de weigerachtige houding van directeuren van staatsbedrijven, waar het om het verschaffen van financiële en andere noodzakelijke gegevens ging. Tot overmaat van ramp werd bij presidentieel besluit no.25/2010 d.d. 4 oktober 2010 de beleidsverantwoordelijkheid over staatsbedrijven overgedragen aan de toenmalige vicepresident (zie DBS van 28 oktober).
Was dit besluit soms het gevolg van zwak functionerende raden van commissarissen bij staatsbedrijven, waar de president commissaris met gemak tevens directeur van de organisatie mag zijn? Want ook van dit mismaaksel zijn voorbeelden aan te halen. Of werden ministers op grond van gebleken ongeschiktheid onder curatele gesteld? Het nu presenteren van steeds weer andere (vermoedelijke) knoeiers aan de samenleving schept een verkeerd beeld van de realiteit. Niet die scheefgangers zijn de hoofdschuldigen van gepleegde corruptie of fraude. De recente gevallen van geknoei in publieke organisaties moeten namelijk niet beoordeeld worden op het niveau waarop zij zich aan ons voordoen. Wij moeten daarvoor een trede hoger op de ladder. Daar waar de bestuurders en volksvertegenwoordigers te vinden zijn, die bij elkaar gedurende 40 soevereine bewindsjaren hebben gefaald in de vormgeving , instandhouding en verdere ontwikkeling van deugdelijk openbaar bestuur en van een goede Surinaamse maatschappij. Deze trieste werkelijkheid is de inbedding van 40 jaren srefidensie. Die inbedding die de voedingsbodem is geweest voor alle ondeugden en ongerieven waarmee de gemeenschap reeds tijden wordt overgoten.
Stanley Westerborg
Organisatieanalist
[email protected]