In de jaren zeventig van de twintigste eeuw met de staatkundige onafhankelijkheid van Suriname voor de deur was de behoefte aan economisch-administratief opgeleide krachten op middelbaar niveau in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin groot. De ambtenaar als nazaat van de administrateurs en bedrijfsleiders uit de koloniale tijd is vandaag deel van een breed segment binnen de samenleving, de ruggengraat van bestuur. Het navorsen van de afstamming van de ambtenaar voert ons terug naar de tijd van de Wilde Kust. Spaanse, Engelse, Nederlandse, Franse, Portugese en andere zeeschuimers kwamen op de ‘Nieuwe Wereld’ af. Het Amerikaanse continent werd gekerfd op de aardbol en Suriname werd op de wereldkaart geplaatst. In de zeventiende en achttiende eeuw zwaaiden de gouverneur en hoge ambtenaren de scepter. Via het Hof van Politie hadden de plantage-eigenaren en andere structuren zeggenschap in het bestuur. Slaven, soldaten, zeelui, tuchthuisboeven, vrijgekochte slaven en kleurlingen waren de werkkrachten.
In de negentiende en twintigste eeuw klommen mulatten op in het bestuursapparaat, de handel en vrije ambachten. De emancipatie van de bevolkingsgroepen leefde op door de instelling van het Algemeen Kiesrecht en maakte een eind aan de dominerende plaats van de mulatten binnen het bestuursapparaat en het bedrijfsleven. Er ontstond geleidelijk aan een geïntegreerde gemeenschap. Het ambtenarenkorps nam in omvang toe, het bedrijfsleven nam vastere vormen aan. De politieke ontwikkeling en het onderwijs bevorderden de integratie van de verschillende bevolkingsgroepen. De starre op huidskleur gebaseerde standenmaatschappij werd afgebroken. De integratie was in de stedelijke centra sterker dan in de districten, terwijl die van het administratief- en handelspersoneel zich in mindere mate voltrok op het niveau van handarbeiders en landbouwers, maar meer via de opkomst van geschoolden en intellectuelen die zich na de instelling van het Algemeen Kiesrecht profileerden. Anno 2015 is rond de 40% van de beroepsbevolking ambtenaar. Het overheidsapparaat wordt enerzijds gekenmerkt door een te grote personeelsbezetting in vooral de lagere salarisschalen en rangen, terwijl anderzijds er een tekort bestaat aan hoger- en middenkader.
Een volle dagtaak hebben slechts weinig ambtenaren. Degenen die echt werken, behoren meestal tot de oudere kern, met een jarenlange diensttijd. Aan belangrijke projecten wordt slechts door enkele ‘hoge pieten’ gewerkt, die zo min mogelijk delegeren uit vrees voor politieke verwikkelingen. Capabele figuren van een andere politieke partij dan de heersende worden geweerd, andersdenkenden worden weggepest. De overheid zit in een moeilijk parket met ambtenaren. Elke regering kent en vreest de macht van het ambtenarenkorps. Het is niet de werkende klasse die in Suriname regeringen naar huis stuurt, maar de ambtenaren. Bespot en beschuldigd door het publiek, ontstaat bij de ambtenaar een enorm groot saamhorigheidsgevoel. De ambtenarij schept er genoegen in de strijd aan te gaan met het publiek. De strijd wordt gevoerd over de balies van de overheidskantoren: lang wachten, heen en weer sturen, terugkomen, bedenkelijke dienstverlening. De reactie van het publiek is ook niet altijd ‘je van het.’ De ambtenaar moet veel scheldpartijen incasseren. De saamhorigheid naar buiten toe onder de ambtenaren beschermt hen tegen aanvallen. Zich bewust van haar macht als groep, maakt de ambtenarij zich geen zorgen over de besognes van het publiek. De ambtenaar is de best beschermde werknemer in het land. Als je eenmaal een definitieve aanstelling hebt, ben je voor je leven ‘geregeld’. Slechts de hoogste top kan maatregelen tegen je treffen, maar ook dan nog word je beschermd door de uitgebreide rompslomp van procedures en wettelijke bepalingen, en wat nog meer is, door politieke contacten. De ongeschreven codes van de ambtenarij kunnen zelfs niet door een minister genegeerd worden.
Henk Doelwijt