In het kabinet van president Bouterse zitten nu twee jonge ministers die hun politieke oorsprong te danken hebben aan het jeugdinstituut, dat in de jaren ‘90 door de Surinaamse regering is ingezet om jeugdparticipatie te versterken. Jonge ministers zijn op zich geen bezwaar, alleen moet het wel zo zijn dat men de last van het ministerschap moet kunnen dragen. Het is publiek geheim dat de politieke arena van de volwassen politiek – niet altijd zuiver – zich inmiddels heeft uitgebreid naar het jeugdinstituut. Verkiezingen in de organen binnen dit instituut zijn op gelijke wijze gepolariseerd als in de volwassen politiek. De twee ministers hebben een zware last op zich genomen, waarvoor ze kennelijk niet voor berekend zijn. De minister van Sport- en Jeugdzaken moest zich nog verder intellectueel bekwamen en nog meer mensenkennis opdoen voordat hij gereed zou kunnen zijn voor het ambt. In de morgenuren ‘leest’ hij op de radio al enkele dagen een statement met een boodschap voor de jongeren. De minister heeft een leesprobleem, hij doet het op het niveau van de lagere klas en dat past niet bij een minister van Jeugdzaken. De jongeren van tegenwoordig en ook de jong volwassenen lezen steeds minder en nu heeft hun minister ook een probleem om zijn speeches voor te lezen. Maar als de minister een minister kan zijn zonder goed te kunnen lezen, waarom moet de rest dat wel kunnen. Leerkrachten die nog lang geen minister zijn en de bus moeten pakken, die propageren dat lezen belangrijk is, maar zie de minister, die leest hakkelend zijn speeches. Als persoon schort het nog aan levenservaring bij deze minister en dat bleek ook uit zijn flashprojecten alleen gericht op bepaalde buurten en voor bepaalde jongeren. Vanuit ministeries waar jongeren naar kijken en mee in contact komen, moet het signaal komen dat discipline in het leven belangrijk is, dat leren belangrijk is en dat lezen de basis vormt van een geïnformeerd en betrokken leven. Het signaal komt wel van Minowc, maar Jeugdzaken gaat de tred niet kunnen bijhouden. De andere jonge minister is die van Sozavo, ook een ‘product’ uit het ingezette jeugdbeleid van de Surinaamse regering. In tegenstelling tot de minister van Sport- en Jeugdzaken, was deze jongere wel degelijk en goed onderlegd en correct gefocust, primair niet gericht op zichzelf. Zij had liever eerst in DNA kunnen rijpen om met meer menselijke bagage later het werk op te pakken op Sozavo. Deze jongere is in haar eerdere functies veel moediger geweest, vergeleken met haar collega op de veel lichtere Sport- en Jeugdzaken. Maar toch blijkt dat Sozavo zwaar is voor deze minister. Als we kijken naar de regeringsverklaring, dan zijn er direct geen concrete werkzaamheden genoemd voor Sport- en Jeugdzaken. Uit een paar filosofische benaderingen en uitgangspunten zouden misschien taken kunnen worden gedistilleerd. Voor Sozavo is wel een aantal taken opgenomen, die in principe niets nieuws inhouden. Op Sozavo is de minister nog niet ertoe gekomen om aandacht te besteden aan beleid. Het schijnt alsof het operationele/logistieke van het ministerie zoveel aandacht eist dat de minister nog niet aan beleid maken is toegekomen. Over criteria en uitgangspunten van bijvoorbeeld zorg kan de minister niet verder komen dan algemene opmerkingen. In communicatie met het publiek moet de minister veel ‘meenemen’. In de Surinaamse praktijk betekent dat dat de bewindslieden geen antwoord op de vraag hebben en daar ook niet over zullen nadenken. Deze jonge minister moet ook beseffen dat we de tijd van ‘het heeft onze aandacht’ al achter ons hebben gelaten. Onze regering en ook deze minister moet een aantal vanzelfsprekendheden niet meer zo vanzelfsprekend meer nemen. Zo wordt vaak gezegd dat ‘uiteraard niet iedereen zal kunnen worden geholpen’. Waarom kan niet iedereen worden geholpen, is een tegenvraag die gesteld kan worden. Het systeem moet zijn om iedereen te kunnen helpen of men moet op basis van vooraf vastgestelde criteria werken met een selectiesysteem. Sozavo zit nog steeds met een vervuild systeem en nog steeds zijn de bestanden niet opgeschoond. Het is een taak vanuit de organisatie van de minister, zoals de RvM, om alle ministers een gelijke tred te laten lopen. De ministers die op een hoger tempo lopen, moeten hun loop niet aanpassen, de anderen moeten de voorsten proberen bij te benen. Er een integriteitskwestie op veel ministeries, waaraan een aantal ministers al zwaar tilt, de rest moet zich ook aansluiten. De president moet de jonge ministers evalueren en desnoods zodanig instrueren dat ze geen brokken maken en dat ze zwaar ondersteund worden, waardoor het werk op hun ministeries niet stagneert.