De intenties van de politiek naar de vakbeweging toe zijn in Suriname niet altijd zuiver geweest. Surinaamse regeringen zien de vrijheid van vereniging en vergadering, waarop de vakbeweging aanspraak maakt, als een lastig punt. Er is altijd een neiging geweest om de vakbeweging te neutraliseren. Dat heeft te maken met grote vakbondsacties, die leidden tot de val van Surinaamse regeringen, recentelijk in mei 2000. Het neutraliseren van de vakbeweging is vanaf die periode relatief gemakkelijk gegaan en dat heeft te maken met de lage graad van de democratie, die heerst binnen de verschillende samenstellende delen van de vakbeweging. Nog steeds gaat het niet om de kracht van de massa, maar de mobilisatiekracht van ‘leiders’ die de massa op de been kunnen brengen. De laatste tijd hebben veel vakcentrales zich duidelijk gelieerd aan een bepaalde politieke partij. Vele vakcentrales leverden als gevolg hiervan een deel van hun soevereiniteit in. Het neutraliseren betekende in het kort dat men exponenten uit de vakbeweging steeds neer plantte op het ministerie van Arbeid om er de scepter te zwaaien als minister. Dat gebeurde de voorbije twee NF-periodes en de vorige regeerperiode. Nu maken we een periode mee, waarbij het niet is gelukt aan de formateur/president om de vakbeweging te accommoderen. De Ravaksur heeft naar het schijnt doelbewust gekozen om zijn onafhankelijkheid te behouden. Delen van de Ravaksur, misschien het overgrote deel, zijn de mening toegedaan dat de vakbeweging en de politiek samengaan. Men zegt dat zogenaamde ‘arbeidersbelangen’ geen gestalte krijgen wanneer de vakbeweging niet in de uitvoering zit. Alzo hebben politici hun winstgevende betrokkenheid in de politiek gemotiveerd, de leden hebben het genomen voor zoete koek. Veel progressie is er op het arbeidsveld niet geweest door sec de aanwezigheid van een minister uit de vakbeweging op de stoel van het genoemde ministerie. De grootste ‘achievement’ in de periode na de vakbondsstakingen van mei 2000 kunnen aangemerkt worden de aanname van de minimumloonwetgeving en de sociale zekerheidswetten. In het eerste heeft de arbeidsminister een rol gespeeld, maar de doorstotende rol vanuit de top van de regering (president, maar vooral vp) moet niet worden miskend. Nu maken we in de nieuwe periode na de stakingen voor het eerst een periode mee, waarbij een minister op de stoel aanzit die niet komt uit de vakbeweging. Vanuit de samenleving is er niet veel kritiek geweest op dit uitgangspunt, maar in het verleden is vaak gezegd dat het van belang is dat regeringen ‘arbeidsrust’ kopen door de vakbeweging te accommoderen. In de praktijk kwam het erop neer dat een paar personen en hun families en vrienden er financieel beter van werden. De massa in Suriname is tamelijk labiel en passief. Groot verzet is niet mogelijk in Suriname, tenzij een persoon de boel opjut. Soms hadden die betreffende personen in Suriname een punt dat direct of indirect te maken hadden met een belang van de arbeidersklasse en soms weer niet. De vraag rijst nu wat de regering mist nu de vakbeweging bewust ervoor kiest om niet deel te zijn van de uitvoering van het beleid dat de president voorstaat. Dat betekent in elk geval dat er minder obstakels zijn bij de arbeidersvertegenwoordigers om collectieve acties te voeren wanneer men het oneens is met (de uitkomsten van) het beleid van de regering. Nu al zegt men dat de vakbeweging niet is geconsulteerd in de vormgeving van de contouren van het beleid dat men wil uitvoeren. Een tweede duidelijke klacht is dat de regering de adviezen die gegeven zijn door het FEP, waarin ook de vakbeweging zat, niet heeft opgevolgd en in principe eigenlijk zelfs heeft misbruikt. Door de vakbeweging is nu geen ‘belofte’ gedaan aan de huidige regering, er bestaat geen commitment vanwege een of andere reden. Dat maakt dat er behoorlijk wat deining zal kunnen ontstaan als straks blijkt dat een 20-30% van de lonen besteed zullen moeten worden aan water en stroom. Benzine van Suriname behoort tot de duurste in de regio, terwijl wij zelf een olieproducerend land zijn en trots zijn op het oliebedrijf. Door NDP’ers wordt hemel en aarde bewogen om de acute en drastische maatregelen te verdedigen en politici zeggen dat alles te behelpen is met een bezuiniging door de verbruiker. Maar hoeveel valt er praktisch op stroom en water te bezuinigen? Het logge overheidsapparaat, dat men vol blijft proppen met lager kader en de deur dicht houdt voor vers hoger kader van de universiteit, is een decennialang probleem. Politici zeggen nu dat de verhogingen noodzakelijk zijn en dat deze regering de ‘guts’ heeft om die maatregelen door te voeren. Zal men ook het overheidsapparaat straks gaan saneren? Er is veel verspilling bij de nutsbedrijven zelf, maar dat wordt niet drastisch aangepakt. Men laat nu de werkende klasse voor de verspilling opdraaien. Nu al gaan er stemmen op die zeggen dat de protesten niet alleen moeten komen van de oppositiepartijen, maar ook van het volk en de werkende klasse. Het wordt afwachten hoe deze nieuwe situatie sinds 2000 zich uitpakt.