Terwijl het goede nieuws uit de USA wordt gemeld dat de economie aldaar aantrekt mede vanwege het consumentengedrag, is dezer dagen het rapport van de Economische Commissie Latijns Amerika en het Caribisch gebied (Eclac) uitgekomen, waarin de economie van Suriname wordt afgezet tegen die van de ca. 35 andere landen van Latijns Amerika en het Caribisch gebied. Er zijn slechte tijden aangekondigd door de nieuw gekozen president, niet zozeer op het economische vlak, maar meer op het sociale vlak. Het wordt opgehangen aan een internationaal verhaal. Er is gesproken over slechte tijden internationaal, maar dat is nog niet aannemelijk gemaakt, integendeel. Wat het Eclac rapport over voornamelijk 2014 betreft, zit Suriname in de betere helft van de landen in de Latin America and Caribbean (LAC) regio wat betreft de jaarlijkse economische groei. De economische groei, geprojecteerd voor Suriname in 2015, is 3.0%. Daarmee zit Suriname tussen de ca. 36 landen op de 13de plek. Dat blijkt uit het rapport van de (Eclac). De economische groei, nog steeds gebaseerd op mijnbouwinkomsten, is boven het LAC-gemiddelde (mediaan) van 2.5% en het Caribisch gemiddelde van 1.7%. Van de Caribische landen zitten Antigua, Sint Kits en Guyana boven Suriname op 2,5 en 7 met 5.4, 4.6 en 4.5%. Het Centraal-Amerikaans groeigemiddelde is 3.9%. Voor Suriname moet wel beseft worden dat de groeicijfers lager zullen uitvallen, want de grondstoffenprijzen zien er niet goed uit. De groeicijfers van Suriname hebben altijd gedraaid om de grondstoffenprijzen. Het gaat niet om innovaties in de economie en/of de opkomst van duurzame economische sectoren. Bahamas, Barbados, Jamaica en Trinidad zitten veel lager dan Suriname op plekken nummer 23, 26, 28 en 29 met 2.0, 1.5, 1.1 en 1.0 %. Opmerkelijk zijn de specifieke vermeldingen die in de regionale vergelijkingen niet onopgemerkt aan de Eclac voorbij zijn gegaan. De commissie meldt dat de internationale reserves in Latin America en de Caribbean zich herstelden met 3.3% in 2014. Internationale reserves namen toe in 25 van de economieën van de regio, dat in het overgrote deel van de landen. De grootste stijgingen van de internationale reserves werden genoteerd in Panama (43.9%), Jamaica (36.1%), Belize (19.8%), Paraguay (17.3%), Honduras (14.7%) en Nicaragua (14.6%). Opmerkelijk is dat Suriname genoteerd wordt als een land waar de daling van de reserves het grootst was. De grootste dalingen in de regio’s warden genoteerd bij Haïti (-33.4%), Suriname (-19.7%), Guyana (-14.3%), Barbados (-9.4%) en Ecuador (-9.4%). Brazilië, Colombia, Mexico, Chili en Peru hebben in de regio de grootste internationale reserves. Deze groep als geheel vulde haar reserves aan met 2.9%, met individuele stijgingen in Brazilië (1.3%), Colombia (8.5%) en Mexico (8.6%) en afnames in Chili (-1.6%) en Peru (-5.1%). Opmerkelijk is voorts in het rapport dat de valuta swaps die Suriname maakte, zijn vermeld als een positief punt, een versterking. De valuta swaps was met aan de ene kant China en aan de andere kant Argentinië, Chili en Suriname. Wat de bestedingen betreft, is Suriname ook top met alleen Brazilië hoger. Suriname wordt ook positief genoemd wat betreft zijn schuldenlast in vergelijking met het bbp. Wat het bbp in de Caribbean betreft, is dat het hoogste van Trinidad met ca. USD 28.000, Jamaica met USD 14.000, Bahamas met USD 8.500. Suriname is dan het vierde land met ca. USD 5.600 uit de 13 landen. Het laagste bbp is van Dominica met USD 538.
Het Eclac rapport is een economisch rapport, waaraan regeringen en economen wat hebben. De bedoeling is echter nog steeds dat de economische groei zich moet gaan vertalen in sociale progressie. Met andere woorden, de economische groei en alle internationale vergelijkingen moeten voelbaar zijn in het leven van de kleine man. Beide voorgaande NF-regeringen hadden moeite om deze vertaalslag te maken, maar officieel werd in elk geval erkend dat dat nog moeizaam ging en dat het moest veranderen. Het NF had geen robust sociaal programma, in tegenstelling tot Bouterse 1. De kritiek was dat de sociale maatregelen weliswaar niet afgestemd waren op onze nationale verdiensten. Aan de andere kant wordt internationaal opgemerkt dat sociale zekerheid geen economische issue is, maar een kwestie van politieke wil. De huidige regering heeft een heel benadering gehad van de koppeling tussen economische parameters en sociale progressie. Wat de economie betreft, werd alleen erkend dat er ‘stabiliteit’ was. De nadruk werd gelegd op de enorme schulden die de NF-regering had achtergelaten. Vergelijkingen zijn goed voor de internationale kapitaalmarkt, maar de burgerij is geïnteresseerd in de impact die verminderde inkomsten gaan hebben op de sociale voorzieningen en op de lonen. Daarover moet er een spoeddebat komen en moeten oplossingen ook worden aangedragen. Overigens wordt over een wereldrecessie a la 1924 geen woord gerept, maar misschien heeft onze president meer informatie dan de Eclac.