Onderwijs is de belangrijkste bouwsteen in de ontwikkeling van Suriname. Met onderwijs bouwen we aan bestaanszekerheid, welvaart en welzijn, innovatie en vooruitgang, maar ook aan actief burgerschap en brede maatschappelijke participatie. Het onderwijs in Surinaamse staat er niet overal even goed voor. Dankzij de inspanningen van velen treedt er wel enige verbetering op, maar deze positie is nogal wankel. Suriname verdient beter.
In het ophanden zijnde regeerakkoord hopen we meer prioriteit voor het onderwijs in het beleid te vinden, naast het verwoorde streven naar “uitmuntend onderwijs”. Bij de formatie van het nieuwe kabinet is het van cruciaal belang dat de portefeuille van onderwijs in handen wordt gelegd van een bekwame bewindvoerder, die duurzaam en kwaliteitsvol onderwijsbeleid ontwikkelt, en consciëntieus toeziet op de uitvoering daarvan.
Voor mij zouden de volgende vier relevante doelstellingen uitgangspunt zijn van onderwijsbeleid: – betere leerling uitkomsten,
– hoger onderwijs en wetenschapsontwikkeling,
– minder ongelijkheid in uitkomsten, en
– meer maatschappelijk vertrouwen in het publieke onderwijs.
Drie concrete prestatiedoelen moeten worden neergezet: 75% van de leerlingen op basisscholen moet op een hoog niveau presteren in Taal en Rekenen, 20% meer doorstroming naar het hoger onderwijs en 85% moet het VOJ-diploma tijdig halen. Deze doelen moeten we vastleggen in een Nationale Onderwijsstrategie (Nationaal Onderwijsakkoord) waarin de regering positief en openlijk de bijdragen opneemt van alle partners, van leraren tot leerlingen tot ouders.
In het document wordt aangehaald dat het onderwijs goed op weg is, maar dat het beter kan en moet. Alle scholen worden in de verbeterinspanning meegenomen, dus niet alleen de zwakpresterende. Veel stappen worden ondernomen om de partners te betrekken in het verbeterproces. De capaciteitsopbouw moet de belangrijke focus worden van de holistische benadering. Er wordt stevig ingezet op het beter lesgeven, niet alleen door meer professionele ontwikkeling van de leerkrachten, maar ook door het gebruik van coaches, evaluatieraamwerken en planningprocessen.
Veel professionele netwerken worden gecreëerd binnen en tussen districten. Partnerorganisaties zoals leraren-en schoolleidersassociatiesworden betrokken bij dit collectieve leerproces.
We moeten grote inspanningen plegen om verbeterprocessen beter te implementeren.
Voor een goede implementatie zijn twee voorwaarden onmisbaar:
1) een adequate infrastructuur, en
2) de juiste procedure voor systeembrede ondersteuning daarvan.
De tweede is de beschikking van een ministerie van onderwijs over bekwaamheden om het werk te leiden en te ondersteunen. De praktijk leert (internationaal gegeven) dat ministeries vaak weinig mensen hebben die schoolverbetering snappen, weinigsystemen om het te ondersteunen, en weinig procedures om erop te focussen.
Kwaliteit anders invullen
De overheid moet haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs actief en anders invullen.Onderwijspolitiek als dynamisch en cyclisch proces is een voortdurende zoektocht naar steeds wisselende gesprekspartners en naar geschikte vormen van overleg. Niet alle relevante gesprekspartners presenteren zich in georganiseerde verbanden.
Zij kunnen zich in tijdelijke (digitale) samenwerkingsvormen rond een onderwerp verenigen en op een specifiekthema hun stem laten horen. De opdracht aan de politiek is om actief te zoeken naar deze wisselende belanghebbenden en de verschillende stemmen te wegen bij het waarborgen vanduurzame onderwijskwaliteit. Deze (permanente) zoektocht naar werkbare verhoudingen enoverlegvormen moet worden gezien als een cruciaal onderdeel van het beleidsproces zelf. Draagvlak, inspraak en betrokkenheid worden niet op een bepaald moment gevestigd, maarmoeten steeds opnieuw gezocht en gevonden worden bij steeds andere actoren; actoren dieal naar gelang het onderwerp soms meer en soms minder zichtbaar zijn.
Het is niet voldoende voor een overheid om volledig gecommitteerd te zijn aan onderwijsverbetering en –hervormingen alleen…dit is al moeilijk genoeg. Veel, zo niet de meeste scholen en stakeholders moeten de doelen van hervorming en verbetering delen.Een gedeelde en gezamenlijke visie en eigenaarschap tussen belangrijke leiders opverschillende niveaus (zowel in politiek als in onderwijs als bij belangenorganisaties) is vanbelang. Dit vereist intensieve en effectieve communicatie in twee richtingen. Als belangrijke partijen zich buiten het proces gesloten voelen zal hervorming niet effectief of duurzaamzijn.Communicatie moet ook gericht zijn op de samenleving. Dat is waarom het belangrijk is om publieke doelen te hebben en publiekelijk te rapporteren over de voortgang van deze doelen.
Welke aanbevelingen zouden we kunnen doen voor het Onderwijsbeleid 2015-2020? Ik doe een aantal voorstellen met de nodige nuanceringen.Hierbij past de opmerking dat in ieder van de aanbevelingen spanningsvelden voorkomen waar we tussen moeten laveren. Onderwijsbeleid wordt immers gemaakt voor en door verschillende belanghebbenden met ieder hun eigen motieven, perspectieven, belangen en verantwoordelijkheden.
De spanningsvelden zullen niet ineens en uit zichzelf verdwijnen. Wel is het verstandig om ons te bezinnen op onzeeigen verantwoordelijkheden, op hoe we die moeten invullen en op hoe we de belangen en verantwoordelijkheden van iedereen die ons beleid aangaat kunnen laten meewegen.
Ten eerste moet de overheid zorgen voor kwalitatief goed onderwijs door het stelsel goed te laten functioneren. Lerarenbeleid: de beste onderwijsgevenden blijven interesseren voor het onderwijs, soepele overgangen en samenhang in het onderwijs behoren bijvoorbeeld tot haar kerntaken.
De overheid kan op deze gebieden best meer daadkracht aan de dag leggen. Politiek verantwoordelijken moeten niet terugschrikken voor stelselingrepen. Ze moeten waken voor gefragmenteerd ingrijpen in de inrichting van het onderwijs op scholen.
Ten tweede moet de overheid permanent investeren in goede verhoudingen met het onderwijsveld.
Ze kan niet volstaan met de vakbonden alsgesprekspartner, maar dient steeds op zoek te gaan naar (andere) relevante actoren en vormen van overleg om zo een breed draagvlak te verwerven voornieuw beleid.
Ook de geluiden van schoolleiders, (niet georganiseerde) leraren, ouders en leerlingen verdienen aandacht. Daarbij is het steeds belangrijk rekening te houden met het perspectief van degenen voor wie we hetbeleid uiteindelijk maken: onze scholen en opleidingen, leraren en docenten, leerlingen en studenten.
De effecten van beleid zijn op voorhand nooit helemaal in te schatten, maar om een zocompleet mogelijk beeld te krijgen is het van belang om in alle fasen van het beleidsprocesevenwichtig gebruik te maken van informatie uit het veld en de wetenschap.
De politiek moetopen staan voor geluiden op alle niveaus over zowel gewenste als ongewenste beleidseffecten. Dit stelt in staat om daar waar nodig en mogelijk bij te sturen.
Daarnaast zijn monitoring en systematische evaluatie bruikbare middelen voor depolitiek om betrokken te blijven bij het beleidsproces en de verantwoordelijkheid ervoor tenemen.
Als dit niet gebeurt, dreigt de politiek achter de feiten aan te lopen (of juist te ver eropvooruit). Het is kortom nodig te investeren in een constant leerproces, waarbij de kennis enkunde van diverse partijen ten volle worden benut.
Ten derde en beter gebruik van wetenschappelijke kennis. Hoewel kennis over effectief onderwijs groeit, blijft de praktijk vaak achter. Slechts weinig onderwijssystemen investeren systematisch in het beschikbaar maken vanonderzoek of het helpen van mensen in de praktijk om onderzoek te begrijpen en deinzichten toe te passen.
Een ander belangrijk element is het effectieve gebruik van data over leerlingprestaties.
Terwijl in veel systemen deze data toegankelijk zijn, ontbreekt vaak nauwgezette analyse. Ik voeg daaraan toe dat ook andere kennis beter kan worden benut gedurende het hele beleidsproces. Ik noem daarbij signalen uit het veld over effecten van beleid, monitoring en systematische ex-ante en ex-post evaluaties.
Beleid is meer dan wetgevingsproducten
Onderwijsbeleid gaat niet alleen over DNA en het maken van wetgevingsproducten, de right man on the right place op het ministerie en de inrichting van dit departement.
Het betreft vooral ook de talloze mensen die dagelijks op elk niveau bezig zijn met het onderwijs: leraren, leerlingen, studenten, ouders, schoolleiders en bestuurders.
We hebben ieder onze eigen verantwoordelijkheid: de regering voor een goed functionerend onderwijsstelsel, de bestuurders en schoolleiders voor hun scholen, de leraar voor zijn of haar klas, de ouders voor hun kinderen.
Vaak zijn die verantwoordelijkheden complementair, maar soms ook botsen ze. Het is precies dat spanningsveld waarin beleid gemaakt wordt.
Het moet de ambitie zijn om meer en vaker in gesprek te gaan met degenen die het beleid treft. Zo leren we van elkaars kennis en ervaringen en wordt het beleidbeter. Maar zo kweken we ook begrip voor elkaars perspectieven, verantwoordelijkheden en de gemaakte keuzes. Een gedeelde en aanhoudendefocus op de te varen hoofdkoers voor een wat langere termijn kan daarbij helpen. Over hoe de overheid haar stelselverantwoordelijkheid het beste kan invullen en welke verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden daarbij passen is communicatie nodig.
Dit kan door in gesprek te treden met de politiek, het onderwijsveld (schoolleiders, leraren, ouders, bestuurders, leerlingen, studenten ) en al die anderen die ons onderwijs iedere dag een beetje beter proberen te maken).Vertrouwen moet worden terugverdiend. Daar moet in worden geïnvesteerd.
De regering kan op verschillende manieren investeren in het opbouwen van vertrouwen in en partnerschap met het onderwijsveld. Er kan een formeel educatief partnerschap worden opgericht waar alle partners hun bijdrage kunnen leveren aan de overkoepelende strategie en de onderdelen daarvan.
Partners dienen ook financiële steun te krijgen om sommige delen van de agenda te leiden. Er dient daarnaast ook input gezocht te worden bij leerlingen en ouders voor voorstellen en programma’s.
Henry R. Ori