De Centrale Bank van Suriname heeft circa twee jaar geleden haar positie op de financiële markt enorm versterkt in de zin dat haar bevoegdheden om financiële instituten te controleren op hun rechtmatig handelen, fors is toegenomen. Met financiële instituten worden bedoeld alle instituten die middelen, dat wil zeggen financiële middelen van het publiek, in beheer hebben dan wel in beheer nemen, teneinde deze conform het contract met de klant te beheren aan de ene kant en aan de andere kant financiële middelen uit te lenen conform regels en het rentebeleid van de centrale bank. Wat dit laatste betreft, rentebeleid is de afgelopen 50 jaar een onzichtbaar fenomeen gebleken te zijn bij de Centrale Bank van Suriname. Daarom vallen banken, kredietcoöperaties, pensioenfondsen etc. allemaal onder toezicht van de centrale bank, niet omdat men vindt dat de centrale bank niets te doen heeft, maar om het publiek te beschermen. Nu lezen we, bemerken we, dat de Centrale Bank van Suriname niets wil afweten en ook niet verantwoordelijk gesteld wil worden voor het feit dat het pensioenfonds van de Energiebedrijven Suriname door het bedrijf leeggehaald is. Ik had al eerder gewaarschuwd dat hetzelfde lot andere pensioenfondsen te wachten stond, met name dat van Staatsolie is het eerste dat ook in de gevarenzone verkeert. Waar de vakbond van de Energiebedrijven Suriname bij monde van haar voorzitter een waarschuwend geluid laat horen en eist dat de middelen teruggestort worden, zwijgt de vakbond van Staatsolie in alle talen.
De Centrale Bank had al eerder gefaald om het publiek te beschermen bij de Roep Nearbanking-affaire, bij de Clico-aandelenemissie in een spookgarnalenproject en thans speelt ook de door Staatsolie uitgegeven obligatieleningen.
Dit alles illustreert het faillissement van de patronagepolitiek, die sinds 1954 het land geregeerd heeft. We waren in 1975 compleet niet voorbereid om het land te regeren laat staan om het op te bouwen, alles wat wij van de kolonisator hebben geërfd, is in verval geraakt. We waren mentaal niet voorbereid, qua bewustzijn niet, qua bezit van technologie niet, etc. u leest het maar in mijn boek. De minister van Onderwijs heeft jongstleden ons verteld hoe slecht het staat met het kader van Suriname, kwantitatief en kwalitatief.
Grondoorzaak is gelegen in het feit dat onze politici onbekwaam zijn in het inrichten van de sociaaleconomische structuur van het land. Zoiets vergt een diepgaande kennis van de mechanismen van economische ontwikkeling, van de rol van technologie en innovatie, en de politici missen de capaciteit om beleid te maken welke invulling moet geven op een duurzame wijze aan de sociaaleconomische structuur van het land. Het gaat in het kort om de capaciteit om te plannen te organiseren en om te managen. Wij zien een complete chaos op het gebied van beloning in de publieke en de semipublieke sector. Dit alles, omdat de regering in 1994 verzuimd had om mijn beleidsnota inzake loon- en prijsbeleid te onderwerpen aan een discussie en voortbordurend daarop een loon- en prijsbeleid te formuleren. De relatie tussen prestatie en beloning is compleet zoek. Onkundigen houden zich bezig met het beloningsbeleid met als gevolg rampen als Fiso 1 en Fiso 2, management van Staatsolie dat miljoenen US dollars per jaar verdient alsof zij de olie in de bodem geplant hebben, salarissen van directeuren en staf in de semipublieke sector die elke ratio missen. Export van goud, met uitzondering van de exporten van de multinationals, is voor 80% in handen van een Chinees die met 5-7 exportvergunningen loopt, allemaal verkregen door tjoekoes. In 1994 had ik een beleidsnota getiteld “Goud, een exportproduct”, aangeboden aan de ministerraad, maar aangezien bepaalde presidenten allergisch zijn voor beleid, bleef ook deze nota in de bureaulade zitten.
Onze politici houden van uit het hoofd management, alsof ze nooit gehoord hebben van nota’s, boeken, geschriften, het alfabet etc. en niet begrijpen dat de beschaving dankzij schriftelijk taalgebruik zover gekomen is. Wij stevenen daarom met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid af op een situatie als in Venezuela waar energie, water, toiletpapier en nog meer gerantsoeneerd worden. Ik herhaal: organisatie planning en management naast kennis, kunde, prestatiegerichtheid, bewustzijn, edelmoedigheid, onbaatzuchtigheid en karakter zijn de capaciteiten waarover een politicus moet beschikken. U als kiezer hoort daarop te letten. Stem daarom op partijen die zich vernieuwd hebben, qua personen en qua cultuur.
Richard B. Kalloe